Column: Over het opschonen van de boekenkast (1)
Wie Aafjes heet, staat altijd vooraan
Dan maar de boekenkast uitmesten – of opschonen, dat klinkt beschaafder. Het werd wel eens tijd ook, nu alle stoelen in de slaapkamer als zitmeubel onbruikbaar waren geworden door de stapels boeken die zich erop hadden verzameld. Je moest trouwens al erg je best doen om bij de stoelen te komen door de stapels op de vloer eromheen. Om dezelfde reden was het niet eenvoudig om het bed te bereiken, maar wel hadden we altijd iets te lezen bij de hand.
Mijn vrouw heeft een opgeruimder karakter dan ik. Al vaker had ze erop aangedrongen dat ik nu eens werk maakte van de boeken. Ze wees naar een willekeurige plank en zei: ‘Moet je dat nou echt allemaal bewaren?’ Uit macht der gewoonte sputterde ik dan tegen. Ik mompelde iets over verzameling, belangrijk schrijver, volledigheid, invloed op die en die, thema zus en zo, traditie dit en dat, maar ik voelde zelf ook wel dat het mij aan overtuigingskracht ontbrak. Ik zag ook dat ze in praktische zin gelijk had, ook al omdat het door al die stapels op en rondom de stoelen niet mogelijk was om dicht bij de aangewezen plank te komen.
Dus nu we tot huisarrest zijn veroordeeld, ben ik maar begonnen. In onze slaapkamer staan links en rechts van het bed, verspreid over twintig planken, op alfabetische volgorde, Nederlandse en Vlaamse auteurs van A tot M. In de voorkamer nog eens tien planken van N tot Z en tien planken met vertaalde literatuur, ook alfabetisch gerangschikt op naam van de auteur en met een aparte afdeling voor Franse schrijvers. Mijn vrouw heeft een zwak voor Franse schrijvers.
Om te beginnen sorteerde ik de boeken die links van het bed op de vloer en op de stoel stonden. Ik maakte nieuwe stapels: Nederlands, vertaald, Eerste Wereldoorlog, koken, eten. Bij wat je ook sorteert, je houdt altijd een paar items over die zich niet laten categoriseren. Daar dan maar een apart stapeltje van gemaakt om later nog eens naar te kijken. De boeken over de Eerste Wereldoorlog zette ik op de trap, want die moesten naar de betreffende afdeling boven, de boeken over eten en koken zette ik bij de trap naar beneden.
Er was nu ruimte om de trapleer neer te zetten zodat ik naar de A kon klimmen. Vervaarlijk wiebelend pakte ik het eerste rijtje boeken.
Het eerste boek was een dunnetje: Een lampion voor een blinde, het Boekenweekgeschenk uit 1973 van Bertus Aafjes. Met zo’n naam sta je altijd vooraan, misschien zelfs bovenaan, maar ik kon me niet herinneren het boekje ooit gelezen te hebben. Ik bezit verder niets van Aafjes, zelfs niet het poëtische verslag van zijn voetreis naar Rome. Ik nam het besluit dat in mijn bibliotheek Aafjes best mag ontbreken, maar overwoog, wetend dat er nog veel meer Boekenweekgeschenken tevoorschijn zullen komen, daar een speciaal plankje op zolder voor in te ruimen. Anderzijds, dacht ik, brengt een collectietje Boekenweekgeschenken, zij het incompleet, misschien nog iets op.
Zo was ik met het eerste boek, nog geen honderd bladzijden dik, zeker vijf minuten bezig. Ik zou een schatting kunnen maken van de tijd die nodig is om al mijn boeken op deze manier te wikken en te wegen. Als ik het noodzakelijke afstoffen nog buiten beschouwing laat, kom ik met gemak de coronacrisis door.
Stof – dat is wel een dingetje. Wij bewonen ons huis dit voorjaar eenentwintig jaar. Toen we erin trokken, zijn de boekenplanken aan de wand aangebracht. De meeste boeken staan erop zoals we ze er destijds ingezet hebben. Door de jaren heen zijn er boeken bij gekomen, er zijn ook boeken weggedaan. Wie boeken bespreekt, wat ik jarenlang heb gedaan voor Het Vrije Volk, Algemeen Dagblad en HP/De Tijd, krijgt gevraagd en ongevraagd veel toegestuurd. Daar zit veel onzin bij – het vak van uitgever lijkt te stoelen op het principe ‘ruimhartig zaaien, wie weet popt er een bloempje op’. Nogal wat boeken hebben zodoende nooit de weg naar mijn boekenkast gevonden. Andere wel, daaronder in elk geval de boeken die ik zelf kocht. Die boeken leiden tot vandaag veelal een liggend bestaan boven op andere boeken, als ze tenminste niet op een ongeordende stapel zijn beland. Het komt erop neer dat die planken in eenentwintig jaar tijd niet echt wat je noemt zijn schoongemaakt.
Op de bovenste plank, zo’n dertig centimeter van het plafond, valt het qua stof nog mee, alsof dat net iets te hoog gegrepen was, erger wordt het op de lagere planken. Fijn, grijs stof bedekt de bovenzijden van de boeken, achter de boeken liggen hele plukken. Met de stofzuiger en een nat doekje maak ik de planken schoon. Als ik het doekje uitwring boven de emmer, komt er zwart water uit, het lijkt wel modder. Ook met de stofzuiger zuig ik het stof van de boeken af, de boven-, onder- en de zijkant, met een stofdoekje ga ik over de rug en voor- en achterplat, althans: idealiter – ik denk er eigenlijk nu pas aan om dat laatste te doen. Zo laat ik alle boeken door mijn handen gaan. Boeken van Frits Abrahams, Gerrit Achterberg, A. Alberts, Martin van Amerongen, Hans Andreas, Peter Andriesse, Robert Anker, Jan Arends, Frank Martinus Arion en Armando vullen nu de opgeschoonde bovenste plank. Uit piëteit zal ik hier niet verklappen wie het niet gehaald hebben.
Nog negenendertig planken te gaan, dan op naar de zolder.
Frank van Dijl