Recensie: Olivier Bourdeaut – Zout
Wellevende duiven
Zelfingenomen mannetjes die zichzelf lelijk tegenkomen vormen een beproefde literaire succesformule. In Zout, de tweede roman van Olivier Bourdeaut, heten ze Michel en Jean. Twee in veel opzichten sterk verschillende jonge mannen, die echter gemeen hebben dat ze heilig geloven in hun eigen superieure zienswijze en daarmee de ander minachten.
Bourdeaut oogstte veel lof met zijn debuutroman Wachten op Bojangles, maar als je met hem kennismaakt op basis van deze tweede roman, kan je die geestdrift maar moeilijk begrijpen. Zout heeft wel een aardig uitgangspunt – gestresste Parijzenaar zoekt het eerlijke leven in het buitengebied door ‘zoutboer’ te worden en ontmoet daar iemand die juist van plan is de omgekeerde weg te gaan en de Franse hoofdstad als zijn nieuwe domicilie te kiezen. De roman leidt echter tot weinig anders dan trutterige situaties en wijdlopige dialogen, die er op wijzen dat het breedgedragen literaire beginsel show don’t tell niet aan Bourdeaut besteed is.
De roman begint thriller-achtig met de twee voeten van een lijk die boven het oppervlak van een zoutbassin uitsteken. Bourdeaut suggereert er van alles mee, te verwachten spannende ontwikkelingen bijvoorbeeld, maar deze proloog leidt goed beschouwd alleen maar af.
Michel is een patserige makelaar met een ‘Peursche’, een grage drinker, die het liefst geen moer uitvoert, maar wel naam wil maken, vrouwen wil versieren en veel geld wil verdienen. Hij staat daarin niet alleen, zoals wij allen weten, maar bij Bourdeaut gaat het om een uitvergrote versie van de soort. Daar tegenover staat Jean, een mooie jongen met een wat pessimistisch karakter, die meent een beter leven te leiden zonder al te veel mensen om hem heen. Hij doet het monnikenwerk in een eigen zoutmoeras vol overgave, perfectioneert zijn werkwijze en heeft daarbij weinig begrip voor de jachtige inwoners van de grote stad, die volgens hem de verkeerde koers volgen.
Al bij de karakteriseringen van de twee hoofdpersonages doet Bourdeaut zich kennen als een liefhebber van bloemrijk, kitscherig proza, dat af en toe ook nog voor grappig moet doorgaan: ‘(Jean) groeide op in de schaduw, zonder de stralen aandacht en liefde waar kinderen hun licht uit halen’. Daarbij meent hij zijn lezers over niets in het ongewisse te moeten laten, kiest hij steeds voor de zekerheid van de herhaling en gooit hij er vaak ook nog eens een metafoor tegen aan als onderstreping van zijn beweringen. Dat Parijs verschrikkelijk is en het buitengebied een verademing had hij ons al eerder ingewreven, maar hij moet zich niettemin hebben afgevraagd of het de lezer wel duidelijk is:
Het voelde een eeuwigheid geleden dat hij vanuit zijn slaapkamerraam met zijn BB-gun de ziekelijke, slonzige duiven had neergeknald, dat gevleugelde ongedierte dat de daken en stoepen van Parijs vervuilde. Hier zaten ook duiven, sterker nog, een koppel houtduiven met blauwgrijze veren had zich in de den het dichtst bij zijn keukenraam geïnstalleerd. Ze waren elegant met hun glanzende, smetteloze, zelfs volumineuze verenpak. Ze waren bescheiden en keurig opgevoed, met een wellevendheid waar je vergeefs naar zocht bij hun verre Parijse neven, die er onder het mom van een openliggende vuilnisbak niet voor terugdeinsden je tot een omweg te dwingen. Parijs had de duiven onuitstaanbaar genaakt en zijn hart slecht, onder andere.
Het is niet het enige fragment van dit boek waarin het rurale wordt geïdealiseerd en kritiek wordt geuit op het ‘ongedierte’ in Parijs. Het gaat misschien wat ver om in zo’n verder nogal luchtige roman een politieke boodschap te lezen, maar dat dit soort opmerkingen lekker ligt in een land waar de helft van de bevolking op Frans-nationalisten stemt, staat buiten kijf.
Zout kent behalve de uitgerekte dialogen tussen Jean en Michel een aantal intermezzo’s, die nog eens een keer tot doel lijken te hebben de tegenstelling tussen het verdorven Parijs en het verondersteld eerlijke platteland te benadrukken. Jean’s vroegere Parijse buurman Henri, een in aanstellerig antieke taal sprekende excentriek komt bijvoorbeeld aan het woord om het opportunisme en hypocriete idealisme van de economisch onkwetsbare kringen te hekelen, waarna hij opmerkt zelf ook zo te zijn.
Als Jean en Michel na aanvankelijke botsingen wat nader tot elkaar komen en er samen op uit trekken, beloeren ze jonge vrouwen op een manier, die je tegenwoordig welhaast alleen nog Frans kunt noemen. Misschien moet zelfs dat hoofdstuk opnieuw bewijzen hoe onbekommerd en vrij van grootstedelijke discussie het leven in het buitengebied nog is.
Er zullen ongetwijfeld talrijke lezers zijn die Bourdeauts rechttoe-rechtaan-stijl, waarin werkelijk alles wordt uitgelegd, uitgesproken en samengevat, waarderen. Daarbij de vaak winderige of zelfs oubollige tussenwerpsels, die voor een geforceerde lach moeten zorgen, appreciëren. Wat echter ontbreekt is ruimte voor de verbeelding. Op grond van dit boek Bourdeaut een nieuwe literaire ster noemen, is volkomen ondenkbaar.
André Keikes
Olivier Bourdeaut – Zout. Vertaald door Eva Wissenburg. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 240 blz. € 20.