Column: Over het opschonen van de boekenkast (12)
‘Iets gaat zijn gang’
In de smalle High Street van Battle trekken de drie etalages van Rother Books mijn aandacht. Nooit een boekwinkel zomaar voorbij lopen, is mijn devies, en daar houd ik mij aan. Bij het afrekenen vraagt de verkoper waar ik vandaan kom. Vroeger stelde die vraag me teleur, maar ik heb me neergelegd bij het feit dat mijn Engels blijkbaar niet als dat van een native speaker klinkt.
Ik antwoord naar waarheid, waarop de man zegt: ‘Wacht even, ik heb iets voor je.’ Hij duikt in een kast, haalt er een boek uit en legt het op de toonbank boven op de drie boeken die ik heb uitgezocht. Het is een Nederlands boek, Dansen met Eva. Hitlers laatste dagen, de auteur heet Alan Judd. ‘Neem maar mee,’ zegt de boekverkoper. ‘Ik heb er van de schrijver een paar gekregen om weg te geven. Hij woont hier in de buurt.’ ‘Dank u wel,’ zeg ik en ik blader het boek in. Ik zie dat de auteur het heeft gesigneerd en dat het in 2008 te ’s-Gravenhage is verschenen bij Uitgeverij Bzztôh in de vertaling van Joost de Wit.
‘Het is een roman,’ zegt de boekhandelaar, misschien om de verwonderde stilte te vullen die ik laat vallen. Ik wijs op de naam Bzztôh: ‘Ik ken die uitgeverij,’ zeg ik. ‘Ik kende de uitgever zelf, en de vertaler heb ik ook gekend. Wat een vreemd toeval.’
‘Hoe erg vreemd inderdaad,’ zegt de man. Hij doet mijn aankopen – een boekje over bekende schrijvers en artiesten uit Sussex, uit dezelfde serie een deeltje over streekgerechten en uit de serie Penguin Monarchs William I. England’s Conqueror van Marc Morris – samen met het boek van Alan Judd in een papieren zakje.
Daarmee loop ik de zaak uit, op weg naar het aan het begin van de straat gelegen slagveld waar Willem de Veroveraar op 16 oktober 1066 het leger van de Angelsaksische koning Harold II in de pan hakte. Wat we de Slag bij Hastings noemen, vond in werkelijkheid tien kilometer ten noorden van Hastings plaats. Battle dankt er zijn naam aan, om het slagveld te bezoeken ben ik hier.
In Dansen met Eva heb ik twee jaar later nog geen letter gelezen, hoewel het onderwerp mij zeker boeit – ik heb een hele kast vol met boeken over de Tweede Wereldoorlog. Ik kom de roman van Alan Judd (‘Dit verhaal is een verdichtsel,’ schrijft hij in een kort nawoord) tegen op een van de stapels die voor de boekenkast liggen om erin gezet te worden. Maar dan moet er eerst plek in die kast komen en dat veroorzaakt weer nieuwe stapels. Als ik het boek, een paperback met flappen, oppak, vervult het mij opnieuw met verwondering. ‘Hoe erg vreemd.’
Er borrelen, net als toen in Battle, herinneringen op. Aan Uitgeverij Bzztôh, maar vooral aan de man die voor mij Uitgeverij Bzztôh was, Phil Muysson. Je zou bijna Nescio na zeggen: ‘Behalve den man die de Sarphatistraat…’, want een wonderlijke man was Phil Muysson zeker. Toen de uitgeverij nog aan de Stille Bierkade huisde, droeg hij het haar over de schouders. Ook had hij een snor. Maar hij ging gekleed in pak, zodat hij oogde als een dandy, zij het een nonchalante.
Ik kwam vaak op de uitgeverij omdat ik medewerker was van het literaire tijdschrift Bzzlletin, de trots van de uitgeverij. Ik publiceerde onder meer een groot verhaal over het boekenvak en een uitvoerig interview met Cees Nooteboom. De uitgeverij zat boven een winkel. Precies weet ik het niet meer, maar volgens mij was die winkel onderdeel van de stichting achter de uitgeverij. Er werden boeken en platen verkocht. Langs een smalle trap kwam je boven. Als ik mijn kopij had ingeleverd, gingen Phil en ik vaak eten bij een Chinees om de hoek. Daar had je de Haagse China Town. Voor, tijdens en na het eten dronken we borrels. We raakten bevriend.
Later verhuisde Bzztôh naar het smalle stuk van de Laan van Meerdervoort, een plek waar Phil, die nog steeds pakken droeg maar zijn aanzienlijk kortere haar nu op de schedel plakte, met zijn dandyeske verschijning meer op zijn plek was dan op de sjofele Bierkade. Toch bleef Bzztôh, net als voorheen, van alles en nog wat uitgeven. Chic uitgevoerde boeken, veelal secundaire literatuur over schrijvers die allang niet meer onder ons waren, maar ook paperbacks waarin geïnteresseerde lezers (en niet te vergeten: scholieren en studenten) alles konden vinden over auteurs die ze graag lazen (of moesten bestuderen). In zo’n uitgave kwam mijn interview met Cees Nooteboom terecht. Bzzlletin was het grootste literaire tijdschrift van Nederland en Phil had met Chaim Potok en Jona Oberski bestsellerauteurs in huis gehaald.
Een andere poot van de uitgeverij vormden de kookboeken en cadeauboekjes als Het Dropboekje, Het Kaasboekje en Het Parfumboekje. Omdat ik in die tijd altijd geld tekortkwam, gunde Phil mij een paar keer de opdracht om zo’n boekje te maken. Hij verzon de titels waar je bij zat, evenals de pseudoniemen waaronder die zouden verschijnen. Hij bedacht Het huishoudboekje van Mien Dobbelsteen dat een collega van de krant en ik bij elkaar schreven. Mien Dobbelsteen was een personage uit de populaire televisieserie Zeg ’s A…
Als ik voor de krant naar de Frankfurter Buchmesse ging, logeerde ik vaak in hetzelfde hotel in Friedberg, iets ten noorden van Frankfurt, als de ploeg van Bzztôh. Bij aankomst bestelde Phil ongeacht het aantal aanwezigen zestien doppelkorn. Als die op waren, vroeg hij de hoteleigenaar er nog eens tweeëndertig te brengen.
Ik was op Phils bruiloft en op feestjes bij hem thuis aan de Van Boetzelaerlaan. Onder het huis was een stofvrije en lichtdichte kluis waar hij alle uitgaven van Bzztôh bewaarde. De kelder was verboden gebied voor de langharige perzen die in de rest van het huis heer en meester waren. Soms stuurde Phil mij een kaartje met de vraag waarom hij al zolang niets van mij had gehoord. Ook gebeurde het dat hij opbelde en vroeg: ‘Zeg eens tok.’
Zijn vrouw overleed en de uitgeverij ging failliet.
We bleven elkaar zien. Hij kwam bij ons in Rotterdam eten, we lunchten in Den Haag of we gingen wandelen. Op een bitterkoude novemberdag liet hij me de straat zien waar hij als kind had gewoond. Hij sprak met liefde over zijn vrouw, ook al leefden zij de laatste jaren voor haar dood van elkaar gescheiden. Hij sprak bitter over de man die de failliete boedel van de uitgeverij had overgenomen, hij noemde hem, refererend aan zijn voornaam, ‘de roofvogel’. We vergaten nooit er wat bij te drinken.
In mijn agenda zie ik dat we op 17 februari 2011 hadden afgesproken bij Schlemmer, ‘(over boekje)’, staat erbij. Geen idee welk boekje dat kan zijn geweest. Ruim een jaar later, op 4 april 2012, zagen we elkaar opnieuw bij Schlemmer. We haalden herinneringen op en lachten om dingen die we samen hadden meegemaakt. Het gezicht van de hotelhouder als hem om tweeëndertig doppelkorn werd gevraagd. Mijn aankomst in Paleis Noordeinde waar Hugo Claus de Prijs der Nederlandse Letteren in ontvangst zou nemen uit handen van koningin Beatrix en waar bij de garderobe bleek dat ik was vergeten een colbertjasje aan te trekken. Bijna elke keer als we elkaar zagen, vroeg Phil of ik dit verhaal nog eens wilde vertellen.
We wandelden van Schlemmer naar de Korte Molenstraat waar Phil een goed Koreaans Restaurant wist, Kimchi House. De Koreanen hadden een goede hand van schenken. Hun kaartje heb ik nog, ik steek het tussen de bladzijden van Dansen met Eva.
Anderhalve maand later werd ik opgebeld door de vroegere vertegenwoordiger van Bzztôh. Waarom hij me niet had gezien op de uitvaart van Phil?
Ik: ‘…’
Toen ik kon praten, zei ik iets als: ‘Hoe? Wat?’ Bleek Phil thuis een fatale val van de trap gemaakt te hebben.
Later dat jaar werd de urn met zijn as bijgezet op de natuurbegraafplaats Bergerbos in St. Odiliënberg, naast de urn van zijn vrouw. Op beide zwerfkeien die de plek markeren, zijn katten afgebeeld. Op haar steen staat: ‘Soms is alles eeuwig’, op die van Phil: ‘Iets gaat zijn gang’.
Toen ik twee jaar geleden over het slagveld in Battle zwierf, dacht ik niet alleen aan de doden die hier bijna duizend jaar geleden door het zwaard van Willem de Veroveraar zijn gevallen, maar ook aan Karin en Phil. Nu ik opnieuw Dansen met Eva in handen houd, denk ik dat het ‘iets’ dat ‘zijn gang gaat’ was, dat die aardige boekverkoper in Battle ertoe heeft gebracht om mij dit boek mee te geven.
‘Hoe erg vreemd inderdaad.’