Recensie: Boris Vian – De cowboy van Normandië
Bibliofiele westernparodie
Omdat Boris Vian dit jaar honderd zou zijn geworden als hij niet op negenendertigjarige leeftijd was bezweken aan zijn zwakke hart, brengt uitgeverij Vleugels een editie uit van zijn ‘filmscenario’ De cowboy van Normandië (1953), vertaald door Kiki Coumans. Alle romans van Vian zijn jaren geleden al in Nederlandse vertaling uitgebracht – en inmiddels ook al jarenlang niet meer nieuw verkrijgbaar. Vier jaar geleden bracht Vleugels Vian opnieuw onder de aandacht met de uitgave van een bundeling van twaalf van zijn verhalen onder de titel De man die van het Empire State Building sprong. Het was een geweldige verzameling waarin de absurde fantasie en humor van Vian uitstekend naar voren kwamen.
Ook in De cowboy van Normandië zijn het deze elementen die de boventoon voeren. Het verhaal gaat over Jim Lacy, een ‘cowboy van de oude stempel’ die zo onfortuinlijk is een stuk land te bezitten waarop om de haverklap oliebronnen worden aangeboord. Onfortuinlijk omdat deze ‘nostalgische cowboy’ naar niets verlangt dan het simpele cowboyleven, maar in plaats daarvan zijn dagen doorbrengt met het ondertekenen van papieren waarna de toestroom van dollars telkens toeneemt:
Hoezo ben ik niet ongelukkig? Ik leid het leven van een volstrekte idioot, ik teken van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat paperassen en mijn paard Silver wordt zo dik dat het niet om aan te zien is! Nee Tom… ik wil weg… ik wil de plek vinden waar ze nog als mannen leven, met koeien en prairies en aarde en lucht en geen stromend water en geen elektriciteit…
Het is de hier aangesproken Tom, vriend van Jim, die zich zo’n plaats wel weet te herinneren uit de oorlog: Fleurville in Normandië. En zo vliegt Jim samen met zijn paard Silver vanuit Amerika naar Frankrijk. In Fleurville liggen alle ingrediënten klaar om er een heuse western van te maken: de bevallige burgemeestersdochter is in handen gevallen van een schurkachtig figuur die het hele dorp onder de duim houdt, en die bovendien de enige in het dorp is waar Jim niet mee kan opschieten.
Het geheel is een wat absurde vertelling die als het ware constant wordt onderbroken door de lach. Soms lijkt die humor inderdaad vooral bedoeld voor het witte doek: Jim die op zijn paard een bank binnenrijdt, of met paard en al in bed ligt, zullen vooral visueel komisch zijn. Maar ook het verhaal zelf draait toch vooral om de humor. Zo lijkt Jim een plan te hebben bedacht om Fleurville te ontdoen van de schurk: hij schrijft de in Amerika achtergebleven Tom, die vervolgens in het dorp arriveert en zich voordoet als zakenman, waarbij zijn band met Jim geheim blijft. Maar zonder dat de lezer te weten komt wat dit plan geweest is wordt deze verhaallijn onderbroken door de komische uitbraak van ‘een flinke knokpartij […] in de beste westernstijl, maar dan in Normandië’, waartoe Toms rol beperkt blijft.
De absurde humor is weliswaar een handelsmerk van Vian, maar heeft in De cowboy van Normandië niet dezelfde kracht als in sommige van zijn andere werken. De verhalen in De man die van het Empire State Building sprong bijvoorbeeld, qua lengte vergelijkbaar met De cowboy van Normandië, lijken met die absurditeiten, die omkeringen van de werkelijkheid, vaak tegelijkertijd iets te zeggen over deze werkelijkheid. In De cowboy van Normandië ontbreekt deze laag nagenoeg en wordt de humor daarom soms wat flauw – veel meer dan een parodie op de western is het daarmee niet. Toch mag dit boekje niet louter naar inhoud worden beoordeeld. Uitgeverij Vleugels heeft er ter ere van Vians honderdste geboortejaar een bibliofiele uitgave van gemaakt: mooi verzorgd, met op de omslag de initialen van de schrijver, handgedrukt met houten biljetletters uit Vians geboortejaar. Mooi voor de liefhebber, maar wie Vian wil leren kennen kan beter terecht bij De man die van het Empire State Building sprong.
Remco Nieberg
Boris Vian – De cowboy van Normandië. Uit het Frans vertaald door Kiki Coumans. Vleugels, Bleijswijk. 40 blz. € 19,95.