Recensie: Michael Cunningham – Bloedverwanten
Soap voor intellectuelen
Je moet maar durven; als homoseksuele auteur een familieroman schrijven. Bloedverwanten van Michael Cunningham begint in 1935 en eindigt in 2035. In de tussenliggende jaren volg je de opkomst en ondergang van de familie Stassos. Scheiding, overspel, mishandeling, aids, verdrinkingsdood, homoseksualiteit, kleptomanie en drugs zijn slechts enkele trefwoorden die bij dit boek passen. Genoeg voor enkele seizoenen soap. Toch weet Cunningham alle gevaarlijke klippen van het valse sentiment te omzeilen.
Constantine Stassos komt uit Griekenland naar Amerika, waar hij een beeldig Amerikaans meisje, Mary, trouwt. Ze krijgen drie kinderen. Constantine wordt rijker en rijker in de bouwwereld. Tot zover is er niets aan de hand. Maar onder al dit Amerikaanse geluk sluimert de neergang van de familie. Constantine en Mary hebben steeds vaker ruzie. Hij zoekt vertroosting bij zijn dochter Susan, die deze opdringerige aandacht ontvlucht door hals over kop te trouwen. Met haar man sticht zij een modelgezin waarin één kind opgroeit, waarschijnlijk het gevolg van een buitenechtelijk avontuur van Susan. Zoon Billy is een slappeling die regelmatig door zijn vader geslagen wordt en die intellectueel terugslaat door hem te pesten en treiteren. Later blijkt hij homoseksueel te zijn en een wanhopig liefdesleven te leiden. Zus Zoë is in zichzelf gekeerd en verruilt het gezin voor het gevaarlijke drugs- en drankleven in New York.
Alhoewel de schrijver zijn voor- en afkeuren gehad zal hebben, worden alle personages met mededogen geschilderd. En niet de homoseksuele zoon Billy is de meest aansprekende figuur van de roman. Hij komt door fitness van zijn weke imago af en woont uiteindelijk samen met een arts. Een wat saai, truttig leventje, dat zelden beschreven wordt in romans. De grote coming-outscène van Billy wordt overgeslagen en Billy sterft ook niet aan aids. Zoë is degene die aids krijgt via een druggebruiker.
De kracht van het boek ligt niet zozeer in al die gebeurtenissen, maar meer in de beschrijving van de karakters die zo hun best doen om hun eigen leven te leiden en toch elke keer weer een douw uit een onverwachte hoek krijgen. En iedereen probeert om onder het juk van het slachtofferschap vandaan te komen. Slechts één vrouw slaat zich echter met superieur gemak en flair door het leven heen en dat is Cassandra. Cassandra is de vriendin van Zoë en een travestiet van het zuiverste water: warm, vilein en onafhankelijk. Cassandra brengt humor en hoop in dit boek vol rampspoed, alhoewel ook zij later aan aids zal bezwijken. In de meest hilarische scène voert Mary bij toeval een telefoongesprek met haar zonder dat zij weet dat ze met een travestiet praat. Het gesprek gaat over de hitte en het gebruik van make-up.
Bloedverwanten is noch inhoudelijk noch stilistisch een vernieuwend boek. Dat je als lezer op sleeptouw wordt genomen langs alle ontsporingen van de familieleden geeft aan dat de auteur een rasverteller is. Met geraffineerde dialogen en ogenschijnlijk gemakkelijke beschrijvingen wordt het verhaal zo herkenbaar dat hij niet alleen het leven van de familie Stassos heeft weergegeven, maar het menselijk tekort van iedereen.
Coen Peppelenbos
Michael Cunningham – Bloedverwanten. Vertaald door Gerard Grasman. Bert Bakker, Amsterdam. 444 blz.
Deze recensie verscheen eerder in de Leeuwarder Courant op 22 december 1995.