Recensie: Paul Verhaeghe – Over normaliteit en andere afwijkingen
Dat wat als abnormaal wordt beschouwd verandert
Wie qua gedrag normen van redelijkheid overschrijdt, doet abnormaal. Wie dat permanent doet, ís abnormaal. Een beetje gek als die abnormaliteit niemand in de weg zit, maar gestoord en rijp voor behandeling als dat wel het geval is. Vanaf het midden van de achttiende eeuw tot een halve eeuw geleden werd met behandeling opname in een inrichting bedoeld,
sindsdien wordt opsluiting gereserveerd voor abnormalen die een gevaar voor hun omgeving en/of zichzelf zijn. De andere abnormalen lopen bij de psychiater en slikken psychofarmaca.
In zijn essay Over normaliteit en andere afwijkingen laat de Gentse hoogleraar psychodiagnostiek Paul Verhaeghe zich inspireren door Michel Foucaults klassieker Geschiedenis van de waanzin (1961) voor een fundamentele kritiek op
de hedendaagse klinische psychologie en psychiatrie. Die stellen diagnoses van mentale stoornissen en schrijven therapieën en psychofarmaca voor ter behandeling. Op het eerste gezicht lijkt dat medisch-wetenschappelijk, maar is het dat ook?
Anders dan een longontsteking is een mentale stoornis niet terug te voeren op een ziekteverwekkende entiteit. Diagnoses als ADHD zijn niets meer dan vaststellen dat iemand bepaalde gedragskenmerken vertoont. Er bestaat niet zoiets als een ADHD-virus of -bacil. Zeggen dat iemand zich op een bepaalde manier gedraagt omdat hij ADHD heeft, is zeggen dat hij zich zo gedraagt omdat hij zich zo gedraagt en dus onzin. Psychofarmaca onderdrukken dat gedrag, maar genezen niet.
Verhaeghe trekt twee conclusies. Ten eerste dat psychiatrie en klinische psychologie sinds de felle kritiek van de ‘anti-psychiatrie’ van de jaren zestig/zeventig op hun rol van lakei van de heersende orde, de wijk hebben genomen naar medicaliserende (schijn-)wetenschappelijkheid. En daaruit volgend, dat zij zich weer bewuster moeten worden van hun maatschappelijke rol. Hun functie is mensen die vanwege een mentale stoornis abnormaal gedrag vertonen tot zodanige normaliteit brengen, dat zij zich sociaal kunnen redden.
Als die stoornis voortvloeit uit trauma’s, dan moeten therapieën zich (ook) daar op richten. Tegelijkertijd mogen ze geen Procrustes worden die elke afwijking tot een heersende standaardnorm oprekt of afzaagt. Normen veranderen en
dus ook wat als abnormaal wordt beschouwd. Alleen als de psychiatrie en de klinische psychologie zich bewust zijn van hun maatschappelijke rol kunnen ze daar ook kritisch op reflecteren. Wat hard nodig is omdat valse medicalisering massale pillenconsumptie in de hand heeft gewerkt en werkelijke oorzaken van abnormaliteit vaak negeert.
Hans van der Heijde
Paul Verhaeghe – Over normaliteit en andere afwijkingen. Prometheus, Amsterdam. 112 blz. € 14,99.
Deze recensie verscheen eerder in de Leeuwarder Courant en het Dagblad van het Noorden op 17 januari 2020.