Recensie: Simon Vestdijk – De verminkte Apollo
Dionysos, daar gaat Hij
Ook het oude Griekenland kende heilige oorlogen. In 590 voor Christus eindigde de eerste, die was ontstaan omdat Kirra – een plaats aan de Golf van Korinthe – tol ging vragen aan reizigers die op weg waren naar het orakel van Delphi. Steden als Athene en Sicyon schoten Delphi te hulp en Kirra werd met de grond gelijk gemaakt. Met de nasleep van dit conflict begint De verminkte Apollo van Simon Vestdijk. Diomos, de hoofdpersoon van de roman, wordt er dan op uit gestuurd om een uit de tempel gestolen beeld van Apollo op te sporen. In Delphi concentreren alle religieuze machinaties zich rond de Pythia, de profetes die door bezoekers met allerlei problemen wordt benaderd. Bij deze sessies is altijd een priester aanwezig om haar raadselachtige uitspraken te interpreteren. Apollo is de belangrijkste God van Delphi, maar hij begint meer en meer concurrentie te krijgen van Dionysos, aanleiding voor nieuwe conflicten.
‘De Dionysosdienst is een verschijnsel van de laatste honderd jaar,’ zei Onomakriton geringschattend, ‘Homeros weet niets van Hem.’
‘Dat is niet waar,’ riep een der oud-archonten.
‘Ons orakel, vervolgde Onomakriton plechtig, ‘onze roem, – onze enige roem, – is het orakel van Apollo, dat Hij in oude tijd veroverd heeft op de Aardgodinnen. Voor Dionysos, de Grote Roeper, – op sommige tijden ben ik geneigd te zeggen: de grote schreeuwer, – doen wij…’
‘Godslastering!’ brulde de vader van Aletos.
Diomos is een wat stugge, droevige man, altijd bezorgd over de toekomst. Hier heeft hij ook alle reden toe. In de oorlog vocht hij heldhaftig maar heeft ook – in drift – een slaaf vermoord. Hij is veroordeeld tot wat nog het meest lijkt op een uitgestelde straf: hij moet zich goed gedragen, opdrachten uitvoeren en wie weet wordt hij dan weer in genade aangenomen. Diomos is vroom en een groot aanhanger van Apollo, met wie hij zich – in zijn rechtlijnigheid – goed kan identificeren. Deze principiële houding heeft volgens hemzelf alles te maken met het feit dat zijn vader uit Sparta afkomstig is. Diomos is bevriend met de jongere en veel levenslustiger Aletes, die hem vergezeld op de zoektocht naar het beeld.
De expeditie geeft Diomos de kans om te ontsnappen aan de beklemmende sfeer in Delphi. Aletes heeft een veeleisende vrouw, waarvan hij overweegt te scheiden. Ook hij is blij om Delphi achter zich te laten. Hun eerste reisdoel is Sicyon, een stad die regeert wordt door de tiran Cleisthenes. Het bezoek wordt abrupt afgebroken als de mannen bericht uit Delphi ontvangen dat het beeld zich waarschijnlijk in Korinthe bevindt. Vlak voor hun haastige vertrek bezoeken ze nog het atelier van twee beeldhouwers.
Op een met gras en distels begroeid erf, aan de zonzijde afgesloten door een inspringend gedeelte van de oeroude stadsmuur, – struiken in bloei ontsproten aan voegen en scheuren, – wemelde het van de blokken marmer, hopen klei, over elkaar gesmeten onderdelen van zuilen, gebroken tegels, friezen met kalk besteken, en stukken en stukjes papyros, die op de lentewind hun kleine tochten maakten. Bonte vogels, stakend hun gezang, beten erin of sprongen erover heen. Enkele beelden waren hun voltooiing nabij; een Apollo, een Artemis, een Athena.
Zowel in Sicyon als in Korinthe is Dyonisos aan een opmars begonnen. De ingetogen Apollo krijgt steeds minder aanhangers, de Grieken zoeken liever hun heil bij de vrolijke, extatische Dyonisos. Korinthe zucht onder de tirannie van Periandros, die met ijzeren hand regeert. Diomos en Aletes vinden het verdwenen Apollo-beeld vrij gemakkelijk, maar Periandros wil het beeld alleen afstaan als Diomos het bespuwd. Door de hierop volgende vechtpartij belanden de twee mannen uit Delphi in een ondergrondse gevangenis, die spottend het ‘Schip Argo’ genoemd wordt. De verschrikkingen die ze hier moeten doorstaan, de totale ontmenselijking die vele gevangenen tot waanzin drijft, beschrijft Vestdijk buitengewoon indringend.
Totdat sterke en misdadige, of belachelijk redelijke mannen het bewind overnamen, en dan brak er weer een heel ander rijk aan: het rijk van de lach om niets, of van de sluipmoord als spel (hieraan viel de puisterige ten offer, hij werd niet meer opgevolgd), of van het tergen van de cipier door middel van huilkoren, of van de vreselijke dood en de hinnikende begrafenis van Periandor, die de ouderen allang vergeten waren. […] Ook die moordden onder elkaar en aten geregeld mensenvlees. Jongetjes werden doodgemarteld aan de masten van het Schip, hetzij als de kinderen van Medeia, hetzij als offers aan een uitheemse God, Sabazios, die door de vrouwen werd vereerd.
De mannen doorstaan deze hel lange tijd en komen pas vrij als de tiran van de troon gestoten wordt. Ze hebben dan wel een half jaar nodig om van hun ontberingen bij te komen. Ondertussen komen ze te weten dat het beeld meegenomen is door een groep vrouwen uit Thebe. Ze sporen de vrouwen op, maar dan ontstaan nieuwe problemen. De vrouwen blijken aanhangers van Dionysos te zijn – bacchanten – die door uitzinnig dansen en het drinken van veel wijn in extase raken. Aletes, altijd zeer geïnteresseerd in vrouwen, wordt ontdekt als hij hen bespioneert en door de vrouwen in stukken gescheurd. Deze moord op zijn vriend doet Diomos in een waanzinnige woede ontsteken, zodanig dat hij op zijn beurt een groot aantal vrouwen vermoordt. Hij gebruikt hiervoor alle wapens die voor handen zijn, ook het Apollobeeld.
Ruwweg, zonder te mikken, hieuw hij in weke lijven, met een voor hemzelf niet meer begrijpelijke snelheid, die tot stormsnelheid zwol wanneer hij zich omdraaien moest om moorden te plegen uit zelfbehoud. En zij verdedigden zich, zij staken bannende vingers uit om hem in hun macht te krijgen. […] Na zijn mes te hebben weggeworpen hanteerde hij het beeld als aanvullend wapen, of als hoofdwapen, of als wonderwapen. Hij wist niet dat hij zulke krachten bezat.
Uitgeput, schuldbewust over het bloed dat hij heeft vergoten en rouwend om de dood van Aletes keert Diomos terug naar Delphi. Het beschadigde beeld wordt weinig enthousiast ontvangen omdat Dionysos ook in Delphi inmiddels veel aanhangers heeft gekregen. Diomos, die het orakel expliciet verboden had bij zijn zoektocht geweld te gebruiken, wordt berecht en moet als straf – vergezeld door zijn gezin – uit Delphi vertrekken om de stad Rhegion te verdedigen. Vier jaar later sneuvelt hij tijdens een gevecht met ‘barbaren’. Hij heeft in zijn ballingsoord dan nog wel de geruchten vernomen dat de Dionysosdienst in Delphi op zijn retour is. Diomos is door zijn avonturen op zoek naar het beeld getekend, Vestdijk schrijft dat er ‘een noodlottige verandering in hem gaande was’.
Vestdijk heeft de Griekse wereld van de zesde eeuw voor Christus, die beheerst wordt door elkaar beconcurrerende goden, zorgvuldig en met veel sprekende details beschreven. Het beschadigde beeld gebruikt hij als symbool voor de afkalvende invloed van Apollo. Het hoofdthema van de roman, de strijd tussen Apollo en Dionysos, blijft jammer genoeg nogal abstract. Omdat de hoofdpersoon zo stug en introvert is, duurt het lang voor het boek echt toegankelijk wordt. De beschrijving van het ‘Schip Argo’ en de scène met de bacchanten zijn niet alleen virtuoos maar stijgen aan overtuigingskracht en intensiteit ook wel heel hoog boven de rest van het boek uit. Erg interessant is het slot van de roman, waarbij Diomos, die zijn leven gewaagd heeft voor een Apollo-beeld, voor de voeten geworpen krijgt dat hij veel overeenkomsten met de aanhangers van Dionysis vertoont. ‘Je bent van Hem, of je het weet of niet.’
Wanneer je van die onnozele meningen niet af te brengen bent, beschouw Apollo dan als de ster, en Dionysos als dezelfde ster, die verschiet. Denk daar lang over na, en praat er veel met anderen over. […] Wat jij nooit leren zult is dat een God uit je daden spreekt, en dat ieder mens met gezond verstand, die jou met je bronzen beeld rondom de Golf heeft zien wandelen, bij zichzelf heeft gepreveld: ‘Dionysis, daar gaat Hij’.
Doeke Sijens
Simon Vestdijk – De verminkte Apollo (1952) is opgenomen in de digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren (DBNL) en als boek uitsluitend antiquarisch te koop.
Lees ook: Rudi van der Paardt – Over de Griekse romans van Simon Vestdijk. Amsterdam, 1979.