Recensie: Aleksandr Poesjkin – Poltava
Een bijzonder historisch en literair document
In 1709 veranderde de loop van de Europese geschiedenis tamelijk beslissend. Het is het jaar waarin de Russische macht in Europa definitief doorbrak, en die van Zweden voorgoed wegkwijnde. In de Slag bij Poltava versloeg Peter de Grote het door een strenge winter verzwakte Zweedse leger dat samen met Oekraïense opstandelingen tot diep in Rusland, nu Oekraïne, was doorgedrongen. Het was de Kozakken-hetman Ivan Mazepa (1639-1709) die de Zweedse koning Karel XII had overgehaald hem te helpen om Oekraïne van de Russen te bevrijden.
Deze Mazepa kon zich een eeuw later, tijdens de romantiek, verheugen in een grote populariteit onder schrijvers en kunstenaars als Voltaire en Géricault. Ook Lord Byron verheerlijkte hem in het epische gedicht Mazepa (1818). Het behoeft geen betoog dat Mazepa in Rusland een stuk minder populair werd. Hij staat er bekend als landverrader, wiens naam tijdens de sovjetjaren niet eens genoemd mocht worden. Maar ook vóór die tijd stond hij al in een kwaad daglicht. Sinds Oekraïne weer een zelfstandig land is, is Mazepa er een nationale held. In 2009 is daar de presidentiële onderscheiding het Ivan Mazepe-kruis ingesteld.
Het was met name de hommage door Byron die voor Alekandr Poesjkin de aanleiding vormde tot een tegengeluid. In het epische gedicht Poltava (1829), geschreven bij gelegenheid van de 120ste verjaardag van de Slag bij Poltava, rekent de dichter genadeloos af met de oude man, die zich (zo schrijft Poesjkin) vooral had laten leiden door zijn onredelijke liefde voor het jonge meisje Maria, de dochter van de Oekraïense edelman Vasyl Kotsjoebej, die wél trouw bleef aan de Russische troon. Poeskin schreef Poltava in opdracht van tsaar Nicolaas I.
En dan zou je een braaf, zwak geformuleerd nationalistisch niemendalletje verwachten. Maar niet van Poesjkin, die natuurlijk niet voor niets een van de grootste dichters van Rusland is, maar ook van de gehele Europese romantiek en uit de wereldliteratuur.
In de eerste van de drie zangen lezen we over de verliefdheid van Maria voor haar oudere minnaar. Haar ouders hebben evenwel sterke bezwaren tegen deze ongelijke relatie. In de prachtige vertaling van Arie van der Ent:
Een gems gaat schuil waar rotsen hangen,
uit voorzorg voor de adelaar;
het bruidje dwaalt door lange gangen,
verwachtingsvol onhandelbaar.Van woede ziedend en verbolgen,
misschien ook over de gevolgen,
geeft moeder ronduit te verstaan:
‘Zo’n schande is niet te vergeven!
De oude knar…! Zolang wij leven
mag hij die zonde niet begaan.
Hij moet een vriend zijn en een vader
voor zijn onschuldig petekind…
De zot, die hier zijn gade vindt,
in ’t droesem van zijn levensader.’
De woorden steken als een mes.
Maria’s blos is heen gevloden
en koud geworden als een dode
zijgt zij terneer op het bordes.[…]
ze eet noch drinkt en wil niet praten,
ze ligt daar maar, een spook zo bleek,
en waakt… De derde morgen bleek
haar meisjeskamertje verlaten.
‘She’s leaving home,’ neuriet de moderne lezer zachtjes mee. Want inderdaad, alleen een visser had ’s nachts nog hoefgetrappel, kozakkentaal en vrouwengefluister vernomen. Vorst Kotsjoebej is ziedend om twee redenen. Allereerst om het verraad van Mazepa aan de tsaar, maar natuurlijk vooral omdat de kozak er met zijn dochter vandoor is. De vorst meldt deze dubbele wandaad onverwijld aan Peter de Grote, die meteen op maatregelen zint.
In de tweede zang slaat het noodlot toe. De rebellen hebben de oude vorst Kotsjoebej gevangen genomen en proberen er met behulp van martelingen achter te komen waar hij zijn rijkdommen heeft verborgen. Intussen is de liefde tussen Maria en Mazepa wat bekoeld: ze twijfelen allebei aan de oprechtheid van de ander. Mazepa dwingt Maria er min of meer toe te zweren dat ze hem trouw zal blijven en nooit voor haar vader zal kiezen. Dat hij haar vader en de tsaar verraden heeft, houdt hij wijselijk voor zich. Uiteindelijk trekt Maria er toch samen met haar moeder op uit om haar vader te bevrijden. Ze zijn te laat, de vorst blijkt reeds geëxecuteerd te zijn.
In de derde zang gaat Mazeda op zoek naar Maria. Hij is woedend over haar vertrek en probeert zich aan de bij voorbaat verloren strijd van de rebellen en Zweden tegen de Russische tsaar te onttrekken door ziekte te veinzen. Als hij Maria uiteindelijk vindt, blijkt zij ernstig verward. Ze herkent haar vroegere geliefde niet langer in de sukkelende oude man die hij daadwerkelijk is.
Zij schaterlachte in haar wenen,
en als een jonge gems zo licht
sprong ze toen op en snelde henen,
verdwenen in de nacht zo dicht.De schaduw wijkt, de oost kleurt rood.
Het kampvuur laait, met vlammen groot.
Kozakken koken tarwegrutten;
en aan de oever, uitgeweid,
de paarden die hun water putten.
Karel schrikt wakker. ‘O! ’t Is tijd!
Sta op, Mazepa. ’t Ochtengloren.’
Maar deze slaapt allang niet meer.
Haar hartenpijlen, ze doorboren –
zijn adem stokt, zijn borst doet zeer.
Dan zadelt hij zijn strijdros, zwijgend,
vlucht met de Zweedse koning mee,
zijn blik is strak en gloeit, en hijgend
verlaat hij alles, zegt tabee.
Aan het slot spreekt Poesjkin zijn contemporaine publiek toe. We zijn nu ruim een eeuw verder en wat rest er nog van de hoofdrolspelers van toen? De graven van een legerhof voor de helden, verhalen over de mislukte campagne van de Zweedse koning en verder niets: ‘Vergeefs zoekt iemand in dit kader / het stille graf van de verrader’. Ook van de beklagenswaardige Maria ontbreekt ieder spoor.
Met Poltava is er weer een mooi werk van een groot dichter beschikbaar in de Nederlandse taal. Samen met de twee korte gedichten ‘Tot de lasteraars van Rusland’ en ‘Herdenking van Borodinó’ vormt het een bijzonder historisch en cultureel documentje.
Jan de Jong
Aleksandr Poesjkin – Poltava en twee korte geopolitieke gedichten. Vertaling: Arie van der Ent. Woord in Blik, Rotterdam. 96 blz. € 17,50