Recensie: Willie van Peer – Hoe zag Jezus eruit?
Lady Jesus
Toen ik lang geleden een poos logeerde bij een Amerikaanse collega, nodigde hij me uit om de zondagsmis te bezoeken in de plaatselijke katholieke kerk. Niet zozeer om mij naar de schoot van de moederkerk te voeren, als wel om hem aan het werk te zien: als lekenpriester droeg hij de mis op als er geen echte priester beschikbaar was. Goddank produceerde hij een bulderende lach toen ik vroeg of die gebrekkige beschikbaarheid iets te maken met schandalen rond priesters die de kwellingen van het celibaat verlichtten door troost te zoeken in het kruis van koorknapen. Eenmaal in de sacristie wees hij me op een grote litho die daar hing, een laatnegentiende-eeuwse prent. ‘Our Lady Jesus,’ zei hij. En inderdaad, Jezus was onmiskenbaar afgebeeld als jonge vrouw, zij het met een baard. Jaren later zag ik deze Lady Jesus terug, in levende lijve zelfs, toen ze het Songfestival won onder de opmerkelijke artiestennaam Conchita Wurst.
Zou Jezus er werkelijk zo hebben uitgezien? De Belgische filoloog Willie van Peer wijdde een mooi geïllustreerd boekje aan die vraag. Hoe zag Jezus eruit? bevat een geschiedenis in vogelvlucht van de Jezus-iconografie en mondt uit in een educated guess van de gelaatstrekken van de historische Jezus.
Op de vroegste afbeeldingen van Jezus, op fresco’s in een lemen kerkje, in de vroege derde eeuw gebouwd in Dura Europos, in wat nu Syrië is, draagt hij geen baard en is zijn haar kort. Afbeeldingen van Jezus aan het kruis doemen pas drie eeuwen later op, toen kruisiging niet meer als straf werd toegepast. Uit dezelfde tijd komen de eerste afbeeldingen van Jezus in min of meer ontklede toestand, bijvoorbeeld staande in een stroom, Johannes’ doop ondergaand. Van Peer ziet zekere overeenkomsten met de wijze waarop Dionysos werd verbeeld: baardloos, vloeiende haarlokken en een lichte aanzet tot borsten. Kortom: androgyn.
De groeiende kloof tussen het Byzantijnse, Grieks-orthodoxe christendom en het Rooms-katholieke manifesteerde zich ook in de iconografie. In de orthodoxe wereld kwam de nadruk te liggen op Jezus als de almachtige Christus en werd hij afgebeeld als Pantokrator, heerser over alles. Fors, mannelijke gelaatstrekken, een vermanende blik, een bijbel in de ene hand en met de andere een zegeningsgebaar makend, wekt hij in het geheel geen androgyne indruk. In de Rooms-katholieke kerk daarentegen koos men voor de lijdende, zichzelf opofferende Jezus. Daar horen zachte, deemoedige gelaatstrekken bij, wat de weg opende naar een iconografie die mannelijkheid liet verdwijnen.
De verklaring voor de uiteenlopende richtingen van de orthodoxe- en de roomse Jezus-iconografie laat Van Peer liggen en dat is jammer, omdat die ook licht kan werpen op een gerelateerde kwestie. In beide christelijke werelden groeide Mariaverering uit tot een centraal religieus element. In de orthodoxe wereld is sprake van een duidelijke rolverdeling: naast de almachtige, ‘mannelijke’ Christus staat de zachtmoedige moeder, tot wie de gelovige zich kan wenden voor troost en een goed woordje bij de Heer. In de katholieke wereld lijken zij beiden die rol te vervullen en worden ze, bijvoorbeeld op bidprentjes, vrijwel identiek afgebeeld, Jezus’ baard daargelaten.
Van Peer verwijt het Roomse kerkgezag om opportunistische redenen het stempel van authenticiteit te drukken op afbeeldingen van Jezus die overduidelijk vervalsingen zijn, met name de lijkwade van Turijn, waarop het lichaam van Jezus na diens kruisafname een duidelijke afdruk zou hebben achtergelaten. Van Peer gaat uitgebreid in op onderzoek dat aantoonde dat de lijkwade van meer dan een millennium na de kruisafname dateert.
Voor wetenschappelijk geïnteresseerden misschien aardig, maar de scepticus wist al dat het om bedrog moet gaan en dat zulk onderzoek een kool is die het sop amper waard is, terwijl de gelovige zijn eigen feiten heeft, die hij zich niet laat afnemen door zoiets als wetenschap. Er is een historische Jezus geweest, dat staat wel vast. Of hij fysiek leek op de figuur die het Christendom in woord en beeld van hem gemaakt heeft, is twijfelachtig op zijn minst. Voor de gelovige doet dat er weinig tot niets toe, terwijl het voor de cultuurhistoricus alleen maar interessant is om na te gaan hoe Jezus werd en wordt verbeeld en waarom die verbeelding naar plaats en tijd verschilt.
Van Peer probeert echter toch de Jezus te scheppen die gelijkenis zou moeten vertonen met de historische Jezus. Zijn boek besluit met die afbeelding. We zien een dertiger met een bruine huid, met kort zwart haar en een baard en met donkere ogen, die bepaald geen vrouwelijke, dromerige en weke indruk maakt, maar ook niet de vermanende, strenge van de Pantokrator. Ruig en getaand is hij, waar Van Peer deze conclusie aan verbindt: ‘Dus ja, denk maar aan die donkerhuidige dakloze in de stad.’
Hans van der Heijde
Willie van Peer – Hoe zag Jezus eruit?. Davidsfonds, Antwerpen. 92 blz. € 17,50.