Recensie: Hermann Hesse – De Steppewolf
De mens bestaat uit duizenden
De editie van De Steppewolf die uitgeverij De Bezige Bij onlangs in een nieuw jasje uitbracht (samen met andere titels van Hermann Hesse) betreft alweer de drieëntwintigste druk. Nederland maakte merkwaardig genoeg pas laat kennis met het boek. In 1964 verscheen de eerste vertaling door Pieter Grashoff van de roman uit 1927 bij een Vlaamse uitgeverij. Dat is niet helemaal waar, want 1943 verscheen er een vertaling van de hand van Maurits Dekker (De Steppenwolf getiteld, met tussen-n) bij de clandestiene uitgeverij Payottenpers. Het werk van Hesse werd pas echt in Nederland herontdekt in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw.
De Steppewolf begint heel traditioneel, maar wordt naar het einde toe steeds experimenteler. Dat verwacht je niet als je de klassieke, negentiende-eeuwse opening leest van de bezorger van de aantekeningen van Harry Haller, die zich de Steppewolf noemde. De bezorger is de neef van van de vrouw bij wie Haller een kamer huurt in een soort pension. Via de neef krijg je al een beeld van de ietwat getourmenteerde Haller.
Haller behoort tot de mensen die tussen twee tijden terecht zijn gekomen, voor wie alle geborgenheid en onschuld zijn weggevallen, wier noodlot het is alle twijfels van het menselijk leven in verhoogde mate als persoonlijke kwelling en eigen hel te beleven.
Niet direct de meest vrolijke introductie op een personage en als je dan overstapt naar de aantekeningen van Haller zelf (met de waarschuwende ondertitel ‘alleen voor gestoorden’), dan lijkt die dat alleen maar te bevestigen. Haller loopt tegen de vijftig en heeft zich voorgenomen om op die leeftijd een einde aan zijn leven te maken. Het leven heeft hem niet gebracht wat hij verwacht had. Hij heeft een geliefde die elders woont, maar met wie hij niet samen kan zijn zonder ruzie te maken. Hij zwelgt nog in de oude cultuur van de klassieke muziek en klassieke literatuur. Hij noemt zichzelf een ‘ontwortelde Steppewolf en eenzame hater van de kleinburgerlijke wereld’ terwijl hij toch ook een zwak voor die ‘saaie, smetteloos schoongehouden, kleinburgerlijke nestjes’ heeft. Hij drinkt in café De Staalhelm en gaat af en toe naar het theater. Je kunt in hem een personificatie zien van de Duitse burger die na de Eerste Wereldoorlog een beetje de weg kwijt is. Wat is er van die mooie, oude cultuur overgebleven? ‘De wereld van onze cultuur was een kerkhof (…)’.
Naast een boek over een cultuur die tussen twee tijden inzit, is dit boek ook een persoonlijke zoektocht. Harry Haller heeft niet per ongeluk de initialen gemeen met Hermann Hesse die na de Eerste Wereldoorlog op relationeel en psychologisch vlak het nodige te verstouwen kreeg. Haller vertegenwoordigt de cultuurmens die zijn enige vreugde in het leven nog kent dankzij de literatuur, maar ook het dier ‘dat verdwaald is in een vreemde en onbegrijpelijke wereld en dat zijn eigen plaats, lucht en voedsel niet meer weet te vinden.’ Daar komt verandering als hij van een mysterieuze figuur die met sandwichborden reclame maakt voor ‘Anarchistisch nachtelijk vermaak’ een boekje krijgt dat toevallig geheel op hem is toegesneden: ‘Traktaat van de Steppewolf. Niet voor iedereen.’ En dan krijg je als lezer een dertig pagina’s lang traktaat onder ogen waarin een van de belangrijkste lessen staat die Haller ter harte moet nemen: zijn individu bestaat niet uit slechts de tegenpolen mens en wolf.
Harry bestaat niet uit twee wezens, maar uit honderd, uit duizenden.
Hesse vervlecht de zoektocht van Haller continu met grote thema’s en de eerste helft van de roman krijgt daardoor wel iets zwaarmoedigs. De toon verandert op de avond dat hij bij een oude vriend langsgaat, professor in de mythologie, maar de avond verloopt totaal niet zoals hij hoopte. Niet alleen wordt een schrijver beledigd die Haller goed vindt ‘een naamgenoot van mij die een kwalijk persoon en een landverrader moest zijn’, de professor is ook een typische representant van de oude wereld, maar bovendien beledigt Haller de vrouw van professor die een ijdel portret van Goethe heeft geschilderd. Haller ontvlucht het echtpaar, komt aan het dwalen en gaat uiteindelijk drinken in het ietwat louche café De zwarte adelaar en vanaf dat moment verandert het boek en Haller compleet, want hij ontmoet daar de androgyne Hermine, een jonge vrouw die hem betovert en die zijn leven een totaal andere richting gaat geven. Er komt leven in Haller, hij gaat uit, leert dansen, gaat op bevel van Hermine een relatie aan met een vriendin van haar. Haller ontdekt de nieuwe tijd, gebruikt verdovende middelen en hoort nieuwe muziek. Hij ontmoet de saxofonist Pablo, een vriend van Hermine, die het tegendeel lijkt te zijn van Haller. Iemand die niet in zijn gedachtewereld leeft, maar leeft bij het moment. Helemaal aan het eind van het boek, en dat staat als contrast tegenover het conventionele begin, komt Haller terecht in een hallucinerend spiegelpaleis, een ‘onderwereld’ waarvan je je afvraagt of het de hel is of een afdaling in de eigen persoonlijkheid. Of Haller zichzelf vindt of kwijtraakt is dan helemaal de vraag.
Wat me nu opviel bij herlezing na dertig jaar was die durf van Hesse om alle registers open te trekken. Niet alleen stilistisch en structureel, maar ook door de meerdere lagen die op literair, psychologisch, seksueel, geschiedkundig en filosofisch vlak elkaar aanvullen en soms met elkaar contrasteren. Het boek stelt ook wezenlijke vragen aan deze lezer die, inmiddels de vijftig gepasseerd, misschien harder aankomen dan bij de eerste lezing. Misschien zitten we nu ook weer op een breuklijn in de geschiedenis, zonder dat we weten in welke richting we afdrijven. Een onzekere tijd waarin De Steppewolf bijna een eeuw nadat het geschreven is nog niets aan zeggingskracht heeft verloren.
Coen Peppelenbos
Hermann Hesse – De Steppewolf. Vertaald door Peter Verstegen. De Bezige Bij, Amsterdam. 224 blz. € 15,-.