Recensie: Shakespeares Sonnetten – Vertaald en toegelicht door Bas Belleman
Zal ik je vergelijken met een Zomerdag?
1609 was een van de slechtste jaren voor Engeland en het was ook een van de beste jaren voor Engeland. In Londen stak voor de zoveelste maal de zwarte dood de kop op. De niemand ontziende epidemie zorgde ervoor dat de theaters in de stad hun deuren moesten sluiten. Acteurs en musici zochten hun heil op het relatief veilige platteland. De cultuursector in de stad kwam tot stilstand. Volgens biograaf Peter Ackroyd noopte dat de toen al zeer beroemde toneelschrijver William Shakespeare ertoe op zoek te gaan naar andere bronnen van inkomsten. Tussen de lente van 1593 en de herfst van 1594 had hij sonnetten geschreven. Die besloot hij te gaan publiceren, in weerwil van het feit dat de sonnettenmode aan het begin van de zeventiende eeuw in Londen alweer wat was overgewaaid. Ze zouden een mijlpaal gaan vormen in de wereldliteratuur. Onlangs verschenen ze in een nieuwe vertaling van dichter Bas Belleman, die ze eveneens voorzag van een toelichting.
Ze werden oorspronkelijk uitgebracht onder de eenvoudige titel SHAKE-SPEARES SONNETS. Hoewel ze aanvankelijk op weinig waardering mochten rekenen, wist William Shakespeare zich lang na zijn dood met zijn 154 sonnetten een plaats te verwerven tussen de allergrootste sonnettendichters uit de geschiedenis: Petrarca, Camões, Ronsard, Lope de Vega en Hooft. Shakespeare koos een vorm die kort tevoren in Engeland was geïntroduceerd en die door zijn ongeëvenaarde invulling daarvan bekend zou komen te staan als het shakespearesonnet. Niettegenstaande de titel bevat SHAKE-SPEARES SONNETS overigens niet alleen de befaamde sonnetten. De bundel wordt afgesloten met een 329 regels tellend gedicht getiteld ‘A Lover’s Complaint’, dat ook door Belleman is vertaald.
In deze misschien wel bekendste dichtbundel ter wereld is er een onderverdeling te herkennen in verschillen cycli. De eerste cyclus wordt gevormd door de sonnetten 1 tot en met 17. Daarin spoort de dichter een jongeman aan om werk te gaan maken van het vaderschap opdat zijn schoonheid en zijn talent niet verloren gaan maar worden doorgegeven aan zijn nakomelingen. Het aanvangskwatrijn van sonnet nummer 1 is direct al een juweel:
From fairest creatures we desire increase,
That thereby beauty’s Rose might never die,
But as the riper should by time decease,
His tender heir might bear his memory:
In de vertaling van Bas Belleman klinkt het als volgt:
Van mooie mensen willen wij de groei,
Zodat de Roos van schoonheid nooit zal sterven,
En staat de open bloem niet meer in bloei,
Dan mag zijn schat zijn evenbeeld nog erven:
Belleman slaagt erin om het metrum en het rijmschema van Shakespeare te behouden. Bij hem keert ook het binnenrijm terug. Wat wel opvalt is dat Belleman de interpretatieruimte van het sonnet behoorlijk inperkt: ‘creatures’ worden ‘mensen’, ‘His tender heir’ wordt ‘zijn schat’ en ‘memory’ wordt ‘evenbeeld’. Bovendien ontstaat er met de formulering ‘staat de open bloem niet meer in bloei’ een contradictio in terminis die er bij Shakespeare niet is en waarbij je je moet afvragen wat een open bloem nog voorstelt als hij niet bloeit.
Het kwatrijn dat volgt laat zien hoe eigenzinnig Shakespeare met de sonnetvorm omgaat. Het begint met de wending die in de meeste gevallen pas na de achtste regel van een sonnet plaatsvindt:
But thou, contracted to thine own bright eyes,
Feed’st thy light’s flame with self-substantial fuel,
Making a famine where abundance lies,
Thy self thy foe, to thy sweet self too cruel:
Belleman heeft dit vertaald als:
Maar jij, verrukt van je eigen glanzende ogen,
Voedt nu de vlam van je licht met eigen hout
En laat jouw overvloed tot leegte drogen,
Je eigen vijand, je zachte zelf te koud.
In de eerste regel van het oorspronkelijke kwatrijn krijgt het woord ‘bright’ extra nadruk doordat Shakespeare het op een onbeklemtoonde plaats in het metrum heeft neergezet. Shakespeare doet dit vaker. Hij maakt hiermee op een functionele manier gebruik van de metrische patronen die hij hanteert. Belleman sluit hierbij aan door ook de eerste lettergreep van ‘glanzende’ op een onbeklemtoonde plaats te zetten. Maar tegelijkertijd verandert hij de versregel ineens van een vijfvoetige jambe met tien lettergrepen in een zesvoetige jambe met maar liefst dertien lettergrepen, een opmerkelijke ingreep, temeer omdat er in geen van Shakespeares sonnetten zesvoetige jamben voorkomen. Ook in de volgende versregel wijkt Belleman af van het metrum dat Shakespeare heeft verkozen. En hij doet dat nog eens in de laatste regel van het kwatrijn. Hierdoor ontstaat er frictie. De regels lijken uit hun jasje te zijn gegroeid en de rijmwoorden ‘hout’ en ‘koud’ komen beide een lettergreep te laat.
In zijn inleiding geeft Belleman aan dat het een bewuste keuze is geweest om niet net als Shakespeare aan het metrum vast te houden. Waar het lukt, komt hij met vijfvoetige jamben, maar waar het niet lukt, kiest hij voor metrumloze regels met extra lettergrepen. Belleman licht zijn keuze als volgt toe: ‘Metrum verhoudt zich tot ritme als de maat van een lied tot de timing van de muzikanten. (…) Omdat het Nederlands een ander ritme heeft dan het Engels ga ik ook anders met het metrum om dan Shakespeare.’
Het is een redenering die maar weinig muzikanten zullen onderschrijven. Ontegenzeggelijk is het op allerlei manieren mogelijk om variaties aan te brengen in de timing van een muziekstuk, maar zo gauw er in het geheel niet meer in de maat wordt gespeeld, houdt elk ritme op ritme te zijn en ontstaat er willekeur. Zowel in het Nederlands als in het Engels vragen eindrijm en ritme om een metrum, getuige ook het werk van Nederlandse tijdgenoten van Shakespeare als Hooft en Huygens en van moderne Nederlandstalige dichters als Gerrit Komrij en Ilja Leonard Pfeijffer.
Belleman speelt tamelijk consequent uit de maat. Ook zinnen die zo beroemd zijn geworden dat hun ritme zelfs een eigen status lijkt te hebben verworven gaan onder het mes. De regels ‘Shall I compare thee to a Summer’s day? / Thou art more lovely and more temperate:’ krijgen met het woord ‘vergelijken’ een behoorlijke huidplooi toebedeeld in: ‘Zal ik je vergelijken met een Zomerdag? / Wat fijner en wat minder fel ben jij;’. En ‘Being your slave, what should I do but tend, / Upon the hours and time of your desire?’ wordt meedogenloos opgerekt tot ‘Jouw slaaf ben ik, dus volg ik al je grillen / Op ieder uur en elke dag van jouw verlangen’.
Niet alleen wat betreft de vorm, maar ook als het gaat om de inhoud permitteert Belleman zich een bijzonder liberale opstelling. Dat leidt er regelmatig toe dat het originele Shakespearegedicht amper nog is te herkennen in de tekst die er in het Nederlands van is gemaakt, zoals in het geval van sonnet 44 dat het volgende kwatrijn krijgt aangemeten:
Was mijn zo stompe vlees zo scherp gedacht,
Dan kreeg de schande van afstand geen vat op mij,
Omdat ik, ruimte of niet, ver werd weggebracht,
Tot over de verste grenzen, en daar ben jij.
In deze regels overheerst de stijl van de vervreemdende ontregeling of de ontregelende vervreemding die in Nederland niet lang na de Tweede Wereldoorlog zo in zwang raakte en die onder veel hedendaagse dichters in den lande nog steeds populair lijkt te zijn. Het is een stijl die ten tijde van Shakespeare niet bestond en die in het oorspronkelijke sonnet dus ook op geen enkele manier aanwezig is. Shakespeare schreef:
If the dull substance of my flesh were thought,
Injurious distance should not stop my way,
For then despite of space I would be brought,
From limits far remote, where thou dost stay.
Iedereen die een beetje Engels op school heeft gehad kan begrijpen wat hier staat. Ook Shakespeares kwatrijn heeft zijn eigenaardigheden zoals de keuze voor het woord ‘Injurious’ en voor het mysterieuze ‘From limits far remote’, maar ze staan de mogelijke betekenissen van de regels niet in de weg. Om de hermetisch aandoende vertaling van Belleman te kunnen duiden, moet de lezer het origineel van Shakespeare er ter ondersteuning naast leggen.
In zijn commentaar zegt Belleman hierover:
Het eenvoudige idee van dit sonnet is dat de ik-figuur grote afstanden zou kunnen overbruggen als zijn lichaam uit gedachten bestond, want gedachten gaan waar ze willen. Maar dat idee, hoe mooi verwoord ook, is beperkt. Een gimmick. (…) Als de geliefde ervan overtuigd was dat Shakespeare iets spannends zou kunnen uitrichten met zijn dull substance, dan zou de afstand heus geen bezwaar zijn en zorgde hij er wel voor dat Shakespeare bij hem kon komen. De dichter twijfelt aan zijn seksuele prestaties. (…) Dit staat niet in andere commentaren en je leest er gemakkelijk eroverheen (sic). Het kan gebeuren dat een van mijn vertalingen nogal vrij lijkt, terwijl er zo’n soort idee achter zit.’
Belleman zet inderdaad vaker de inhoud van de sonnetten in zijn vertalingen naar zijn hand om bepaalde ideeën in de verzen te laten doorklinken. Op zulke momenten zijn het eigenlijk geen vertalingen meer, maar arrangementen of interpretaties op rijm. ‘Tired with all these, for restful death I cry, / As to behold desert a beggar born, / And needy Nothing trimmed in jollity,’ wordt: ‘Kermend en uitgeput huil ik om zachtjes te sterven / Want zie daar: waardigheid blijkt een bedelaar / En gapend Gat mag tutten, poederen, verven,’ waarmee Belleman wil benadrukken dat ‘needy Nothing’ verwijst naar ‘leeghoofden die hun leegte vullen met snuisterijen en mooie kleren’ en dat het woord ‘nothing’ in Shakespeares dagen tevens een synoniem was van ‘vagina’. En het theatrale ‘Beshrew that heart that makes my heart to groan’ vertaalt Belleman als: ‘Rot op met dat hart dat mijn hart zo doet zuchten’, wat nog maar heel weinig associaties oproept met het Elizabethaanse tijdperk waarin de verzen ontstonden. ‘Lezers hebben weleens de neiging om te zeggen: dit is de traditie waar Shakespeare uit put, dus dan zal hij wel hetzelfde bedoelen als anderen binnen die traditie. Daar moet je mee oppassen,’ schrijft Belleman in zijn toelichting bij het betreffende sonnet.
Deze vertalingen van Bas Belleman voegen weinig toe aan de eerdere vertalingen die er in de afgelopen decennia in het Nederlands zijn verschenen. Vanzelfsprekend is het zo dat er in elke poëzievertaling altijd twee schrijvers aan het woord zijn: de dichter en de vertaler. Wat er van het oorspronkelijke gedicht terugkeert in de nieuwe tekst is daardoor ook immer afhankelijk van hoe dienstbaar de vertaler zich opstelt ten opzichte van de dichter. In Shakespeares Sonnetten wordt Shakespeare opvallend vaak wel heel erg naar de achtergrond verdrongen. Als gevolg daarvan vertelt deze nieuwe uitgave de lezer over het algemeen meer over de dichter Bas Belleman dan over de grote meester zelf.
Ronald Ohlsen
Shakespeares Sonnetten – Vertaald en toegelicht door Bas Belleman. Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam. 464 blz. € 25,-.