Recensie: Tomas Lieske – Honderd hoge dagen
De dove componist en de blinde kraanmachinist
De laatste jaren wordt het werk van Tomas Lieske – ondanks bekroningen met de Libris- en VSB-prijs nog altijd een te weinig gelezen schrijver – gekenmerkt door historische genieën en hun persoonlijke demonen. In zijn fabelachtige roman De vrolijke verrijzenis van Arago (2018) beschrijft hij door de ogen van een vroegwijs pubermeisje de worstelingen en depressie van de Leidse natuurkundige Paul Ehrenfest en de vriendschappen met zijn beroemde collega’s, waaronder Albert Einstein, Niels Bohr en Willem de Sitter. Zijn experimentele dichtbundel Keto Stiefcommando (2019) bevat oden en verzen over de kindertijd van tientallen Europese grootheden, variërend van Julius Caesar tot Jeanne d’Arc, Don Quichot en Christine Keeler. Ook in zijn onlangs verschenen roman Honderd hoge dagen heeft Lieske weer een geschikte protagonist gekozen voor die bewezen aanpak: we volgen de strubbelingen van niemand minder dan Ludwig van Beethoven. De vermaarde componist had naar verluid een moeilijk karakter en ook nog eens last van allerlei vervelende kwalen; bovendien leefde hij in een roerige tijd waarin Europa in brand stond en veel kunstenaars met moeite rond wisten te komen. Tel bij deze gegevens de ongebreidelde fantasie en trefzekere, beeldrijke stijl van de auteur op, en je bent op voorhand razend benieuwd naar het verloop van deze roman.
Een al dan niet fictieve biografie is echter niet voldoende voor Lieske: hij creëert een tweede verhaallijn in het heden die veel raakvlakken vertoont met het leven en werk van Beethoven. Hoofdrolspeler hierin is kraanmachinist Luuk Hefter: een gesjeesde student Italiaans die voor een groot bouwbedrijf werkt en zodoende in de woestijn van Saudi-Arabië terechtkomt, om aldaar mee te bouwen aan de glazen paleizen en luchtkastelen van de nieuwe adel. In een roman van Lieske is deze carrièreswitch allesbehalve opmerkelijk, net als het feit dat Hefter, die urenlang in een afgesloten cabine tientallen meters boven de grond verblijft, een groot bewonderaar en kenner van Beethoven is. Dat laatste geldt ook voor Mira, de tienerdochter van zijn pleegbroer met wie Luuk een nogal ongemakkelijke (zowel voor hemzelf als de lezer) verhouding aangaat, en die tussen haar epilepsieaanvallen door naar hartenlust expressief danst op de muziek van de grote componist. Derde wiel aan de wagen is ene Anklamer, een kluchtig figuur dat dossiers vol feiten over Beethoven bezit en het liefdeskoppel lastigvalt. En dan wordt het verhaal nog veel opmerkelijker…
Lieske dient het Wenen rond 1800 en Saudi-Arabië anno 1980 immers aan elkaar te knopen, en dat doet hij simpelweg door Beethoven in de Hofburg een lift te laten nemen die uitkomt in de cabine van Luuk Hefter. De eerste keer dat de twee mannen op deze manier met elkaar kennismaken wordt de kraanmachinist verblind door een fel licht, waarna hij tijdelijk blind is. Het klinkt allemaal vrij ongeloofwaardig, maar het is Lieske zelden te doen om realistische taferelen. Hij speelt met de wetten van de vertelkunst en kneedt daar een eigen verhaal van, in dit geval met wisselend resultaat.
De ontmoeting heeft tot gevolg dat Hefter – terug in Nederland al spoedig hersteld van zijn onverklaarbare blindheid – besluit om het levensverhaal van Beethoven te vertellen aan de nieuwsgierige Mira, wat resulteert in enkele mooie hoofdstukken over cruciale momenten in het roerige leven van de componist. Lieske weet het historische decor waarin Beethoven leeft met verve te beschrijven en maakt van hem een levensecht figuur, die ondanks al zijn tegenslag (doofheid, infectieziekten, slecht zicht) en onsympathieke trekken vol noodzaak blijft schrijven aan composities die ondergewaardeerd worden door zijn opdrachtgevers en critici, maar inmiddels natuurlijk als meesterwerken van de klassieke muziek worden beschouwd. Lieske slaagt erin de scheppende gedachtegangen van Beethoven mooi en inzichtelijk weer te geven, zonder daarbij te veel technisch jargon te gebruiken. De muziek van Beethoven komt zo al componerend tot leven: Lieske geeft er met beelden en gevoel een diepere laag en vorm van betekenis en urgentie aan.
Daartegenover staat echter de meest voorname verhaallijn rond Luuk Hefter, die in de beste gevallen grappige of goed gevonden passages oplevert, maar net zo goed enkele overbodige, om niet te zeggen stompzinnige stukken bevat. Hett probleem zit vooral in het personage Mira en haar omgang met Luuk: ze verleidt hem enerzijds met haar ontluikende lichaam en onvoorspelbare divagedrag, en vormt anderzijds een perfecte gesprekspartner voor zijn oraties over Beethoven. Los van de ongeloofwaardigheid hiervan, praat Mira zelf ook nog eens niet als een tienermeisje, getuige alleen al de manier waarop zij een culturele avond op haar school beschrijft aan Luuk:
Punt één. Langdradige toespraak van Ron Tamponner, dat is het schoolhoofd. Bijnaam natuurlijk, sufferd. Breiwerk van clichés, totaal gebrek aan enig belang. Punt twee. Allerlei overbodige uitleg over de werkstukken. Alsof de zaal vol debielen zit. Punt drie. Koffiepauze, want de conciërge wil ook wat verdienen. (…) Daarna een kind, daar is iedereen het over eens, dat hoort er niet bij. Retesaai wat ze doet, maar ze is het lievelingetje van de lerares Frans en dat is een lesbo.
Het feit dat Mira regelmatig in haar ondergoed door het huis loopt en zonder scrupules en kleren bij Luuk in bed stapt, maakt het er niet beter op, zeker omdat ze hem verbiedt haar aan te raken zonder toestemming (‘Dan heet dat verkrachten.’ ‘Verkrachten, verkrachten, ik weet niet wat jij daaronder verstaat. Je lokt het wel uit op die manier.’), daarbij de nieuwe spelregels in het tijdperk van de vrouw haarfijn uitleggend. Op dat vlak heeft Luuk al eerder een faux pas gemaakt bij een charmante studente die na een studieavondje hem probeert af te wimpelen, hetgeen Luuk echter des te meer opwindt, waarna zij hem enkele dagen later aan de schandpaal dreigt te nagelen als hij zijn studie niet vroegtijdig afbreekt. Wellicht dat Lieske met deze scènes en verhaallijnen commentaar wilde geven op alle #metoo-perikelen, maar hij slaat meermaals op pijnlijke wijze de plank mis, alleen al door ongeloofwaardige en platte vrouwelijke personages te scheppen die er steevast op uit zijn mannen te verleiden en ze vervolgens niets dan innerlijke kwellingen te bezorgen. Zelfs Beethoven kan zijn handen niet thuishouden als de tienerdochter van de waard in beschonken toestand op zijn schoot belandt. Mocht Lieske uiteindelijk afrekenen met de mannen om hun onwelvoeglijke gedrag viel er nog iets te redden, maar zoals veel aspecten verdwijnt ook dit naar de achtergrond.
De verhaallijn met Luuk en Mira krijgt enige potentie als ze samen een weekendje naar Bonn gaan, met als voornaamste doel een bezoek aan het geboortehuis van Beethoven. Hier kan Lieske weer met verve de historische sensaties die zo’n plek kan creëren oproepen, inclusief een nogal bizarre maar wonderlijke scène waarin hij getuige is van een zwerver die losbarst in een extatische vertolking van de Negende Symfonie en daarmee 57 DM vergaart. Ook de epileptische aanval die Mira op de hotelkamer krijgt is indringend, waar Luuk plots als een hulpverlener op moet treden en daarna een golf van vaderlijke gevoelens ervaart voor het kwetsbare meisje. Dit weerhoudt hem er echter niet van om de verstandigste te zijn in deze relatie, die het hele boek als een zwaard van Damocles boven hun hoofden hangt, maar oplost in het niets als Luuk na honderd dagen terugkeert naar zijn hijskraan in de woestijn.
Het enige thema in deze roman dat naar mijn idee aardig uit de verf komt, is dat over het scheppen van kunst, de innerlijke noodzaak ervan en de offers die het met zich meebrengt. Voor Beethoven is dit gegeven evident: hij geeft alle luxe en sociale contacten op om maar te schrijven aan werken waarop niemand zit te wachten, maar die voor hem de ware muziek vertegenwoordigen en van blijvende betekenis zullen zijn – het eeuwenoude dilemma voor kunstenaars die aan de wensen van het publiek tegemoet komen of hun hart blijven volgen. Ook Hefter geeft veel op met zijn werkzaamheden op eenzame hoogte in een ver land, al ontbreekt bij hem de echte passie voor dit werk en heeft hij ook genoeg alternatieven om een heel ander leven te leiden. Mira wil moeilijke dansen uitvoeren ondanks haar epilepsie, maar ook dat lijkt elkaar niet of nauwelijks te bijten.
Verder werpt Lieske allerlei lijntjes uit (zoals de arbeiders in Saudi-Arabië) die in potentie tot interessante gespreksstof kunnen leiden, maar erg kritisch of intelligent wordt het nergens. Op pagina 235 weidt Lieske een voltallige bladzijde uit over conglomeraten in de bouwsector en internationale handelsrelaties, maar enige functie voor zijn verhaal heeft dat totaal niet. Zo bezien lijkt dit boek een kladversie waar een redacteur wellicht wegens de verdiensten van de auteur weinig commentaar bij heeft geplaatst, terwijl er genoeg overbodige en slordige passages de revue passeren. Zelfs de dialogen tussen Hefter en Beethoven, toch de centrale spil van de roman, zijn bij vlagen nogal saai en knullig opgeschreven.
– Beetje treurig afscheid genomen, zei ik.
– Treurig, vroeg Beethoven. Ik knikte.
– Racontez, zei hij en ik vroeg me af waarom hij op het Frans overging, maar het bleef beperkt tot dat ene woord.
– Zou u dat interessant vinden? Als ik u iets over mijn geliefde vertel? Over dat treurige afscheid? Hoe dat verliep?
– Ja natuurlijk. Graag. Ben benieuwd hoe dat bij anderen gaat.
– Mira, heet ze. Dan weet u dat. Mira. Mira Hefter.
Het is jammer dat Lieske zich met deze roman niet beperkt heeft tot het levensverhaal van Beethoven, waar nog meer dan genoeg over te vertellen is en wat hij met plezier, kunde en gemak doet. Hoewel zijn aanpak te waarderen valt, leidt die hier tot een onsamenhangende en onevenwichtige roman, die het oeuvre van Lieske, zoals zijn voortreffelijke vorige roman over Ehrenfest, weinig eer aandoet.
Willem Goedhart
Tomas Lieske – Honderd hoge dagen. Querido, Amsterdam. 276 blz. € 20,99.