Column: Erik Nieuwenhuis – Mijn medailles
Mijn medailles
Als eind april duidelijk wordt dat de lintjesregen wederom niet in mijn tuin zal vallen, haal ik mijn medaille uit de la, waarin ik ook mijn diploma’s en geperforeerde paspoorten bewaar. De stoffelijke bezittingen die mij het dierbaarst zijn en die ik in een dood moment aan de keukentafel weleens tevoorschijn haal – bij wijze van conversation piece – liggen zelden daar waar ik dacht dat ik ze gelaten had. Zo heb ik bijvoorbeeld een groene knikker die zeker drie keer over de 66ste graad Noorderbreedte is geweest, maar die zich op het moment van schrijven niet – zoals verwacht – in mijn portemonnee bevindt. Niet dat dat verder wat uitmaakt, want er zijn knikkers genoeg in dit huis en ik kan de beschaafde tafelconversatie gerust aan de hand van een andere groene knikker inleiden. Met mijn medaille ligt het anders. Ik was een kind en wist niet beter dan dat ik de rest van mijn leven eens per jaar door de Veluwse bossen zou wandelen, in het gezelschap van zingende soldaten en graatmagere mannetjes in korte broek.
In het dorp waar ik geboren ben was (is?) de avondvierdaagse het sociale hoogtepunt van het jaar. Een soort gay pride parade voor lelijke heteroseksuelen. Misschien liepen er wel homo’s mee, maar dat kon je dan nergens aan zien. Verstandig, denk ik nu, want ik betwijfel of je in het Apeldoorn van 1972 als praktiserend homo recht had op een medaille. Ik weet niet meer wat mij, tweedeklasser zonder uitgesproken geslachtelijke voorkeur, dreef om aan de hand van mijn moeder en oudste broer vier dagen door de donkere bossen te lopen. En het was niet dat er niks leukers te doen was. We hadden al televisie, het waren de jaren van Brigadier Dog en Sweinchen Dick en zoals elk min of meer normaal kind vond ik lezen (de opdracht in mijn exemplaar van Witte Veder stamt uit dat jaar) nog net even iets leuker dan wandelen in de donkere bossen rondom Apeldoorn. If you have seen one donker bos rondom Apeldoorn you have seen them all. Achteraf gezien heb ik twee verklaringen: buurman Bloem, die iets belangrijks deed bij de lokale wandelbond (kortweg ‘De bond’) moet iets hebben gezegd wat mijn belangstelling wekte. Iets over ferme knapen in wie de helden van morgen reeds zijn te herkennen. Maar het is waarschijnlijker dat het me om die medaille ging. Wie later is geboren kan zich niet voorstellen wat het bezit van een medaille voor een zevenjarige in 1972 betekende. Wij leerden op de pot te pissen, veters te strikken en de tafels van vermenigvuldiging op te zeggen zonder dat daar beker, diploma’s of medailles tegenover stonden. Een schop onder je reet kon je krijgen, als je het verkeerd deed. Ik moet hebben voorzien dat dit mijn laatste en enige kans op een decoratie was.
Van het lopen zelf herinner ik me weinig. De soldaten zongen bij het passeren van de Willem III-kazerne een lied over ‘die blauwe’ die ze in mootjes zouden hakken als-ie kwam en bij de intocht kreeg ik een bos fresia’s van mijn tante. De dag erna mocht de medaille mee naar school en als iemand overtuigend kon acteren dat vier dagen wandelen door de donkere bossen rondom Apeldoorn een prestatie van formaat was, was het meneer Hermes.
De ‘draagwijzer’ van de kanselarij der Nederlandse orden schrijft voor dat de onder haar toezicht verstrekte ordes mogen worden gedragen bij ‘officiële gelegenheden waar u in een ambtskostuum (bijvoorbeeld een toga) gekleed moet zijn’. Hoewel mijn decoratie strikt genomen niet onder deze regels valt, heb ik de aanvechting om het ding op een los jasje met een spijkerbroek eronder te dragen totnogtoe weten te weerstaan.
Erik Nieuwenhuis
Volgende week: busmiet