Recensie: Roger Martin du Gard – Aantekeningen over André Gide
Een vorm van vriendschap
Wordt André Gide (1869-1951) nog veel gelezen in ons taalgebied? Het ziet er niet naar uit, want ook al kreeg hij in 1947 de Nobelprijs voor Literatuur en wordt hij in Frankrijk beschouwd als een groot literair vernieuwer, in het Nederlands is er behalve tweedehands niet veel werk meer van hem te krijgen (uitgeverij Vleugels publiceerde weliswaar De onzorgvuldig geketende Prometheus en Moerassen, maar wie Gides Les faux-monnayeurs wil lezen, zal wellicht Frans moeten leren). Anders ligt het met zijn tijdgenoot, goede vriend en helaas ook wat uit de belangstelling verdwenen Nobelprijswinnaar van 1937 Roger Martin du Gard (1881-1958): dankzij de jarenlange inzet van vertaalster Anneke Alderlieste kunt u niet alleen diens magnum opus De Thibaults, maar ook Afrikaans geheim, of Luitenant-kolonel de Maumort in het Nederlands lezen. Zij nam onlangs Aantekeningen over André Gide voor haar rekening, een bescheiden selectie aantekeningen uit het dagboek van Martin du Gard over de onwaarschijnlijke vriendschap tussen twee ogenschijnlijk totaal tegengestelde schrijvers.
In haar nawoord beschrijft Anneke Alderlieste al hoe fundamenteel de twee bevriende schrijvers van elkaar verschilden: Gide produceerde een zeer compact oeuvre, waarin vorm en inhoud één zijn en alles om de stijl draait, Martin du Gard daarentegen hamerde op het onderscheid tussen vorm en inhoud en schreef kloeke familiekronieken met veel psychologische diepgang en scherpe dialogen. Op het eerste gezicht lijken dat twee radicaal tegengestelde literatuuropvattingen. Maar in plaats van onverkwikkelijke moddergevechten ontstond er een diepe, zij het complexe vriendschap uit de confrontatie tussen de twee genieën. Hun eerste ontmoeting, in 1913, werd door Roger Martin du Gard geregistreerd in de hem typerende, analyserende stijl:
Hij heeft zich van zijn jas en zijn hoed ontdaan; zijn vormeloze reiskostuum zwabbert om zijn slungelige lijf; uit zijn gekreukte, losse boord, die te wijd is, steekt een oude vogelnek; zijn voorhoofd is kalend, zijn haar begint grijs te worden; het vormt plukjes in zijn nek en ziet er dof en dood uit. Op zijn mongolide gezicht met schuine, uitstekende wenkbrauwbogen zitten een paar wratten. Scherpe maar weke trekken; zijn huidskleur is grauw, de wangen hol en slecht geschoren; de smalle, strakke lippen vormen een lange, elastische, kronkelige streep, de in zichzelf gekeerde blik glijdt tussen de oogleden heen en weer, met zo nu en dan een korte, vluchtige twinkeling die vergezeld gaat van een enigszins grijnzende glimlach, kinderlijk en sluw, schuchter en gekunsteld tegelijk.
Wederzijds respect is er van bij het begin, maar idolatrie of vleierij is de heren vreemd. Regelmatig gaan ze bij elkaar op bezoek om uit hun werk voor te lezen, maar ze sparen de roede niet en oordelen streng over elkaars literaire en persoonlijke tekortkomingen:
Drie dagen met z’n tweeën, hardop lezend, eindeloos pratend. (Als hij me advies geeft over mijn werk, trekt hij het gesprek nooit naar zich toe; hij verplaatst zich altijd in mij en zet me aan zoveel mogelijk mezelf te zijn. Bij een slecht gelukte scène zegt hij niet: ‘Ik zou het zo hebben gedaan’ maar ‘U zou het zo hebben gedaan als u een van uw goede dagen had gehad.’)
Maar er is ook gelegenheid voor vertier, bijvoorbeeld wanneer de twee elkaar zien op het Ile de Porquerolles, een eilandje in de Middellandse Zee:
Vanochtend was hij voor dag en dauw opgestaan en op avontuur gegaan; als een dronken wilde, halfnaakt, had hij het eiland doorkruist, zich schrammend aan de tamariskstruiken en aardbeibomen, achter de vlinders aan hollend, bloemen en bessen van de struiken plukkend, zich in alle kreken badend om de temperatuur van het water te vergelijken, van rots naar rots springend om in de spleten te zoeken naar zeewier, schelpdieren en zee-insecten waarmee hij zijn zakdoek vulde.
In de openhartige gesprekken van beide schrijvers komt ook Gides homoseksualiteit ter sprake, en wanneer ze twee halfnaakte jongens in de golven zien stoeien zelfs diens pedofiele gevoelens. Gide lijkt er zelf geen graten in te zien: ‘De jeugd bederven! Alsof het pervers zou zijn iemand in te wijden in de geneugten van de liefde!’ Daarmee belanden we bij een heikele kwestie, want ook in Frankrijk is er wel wat discussie over de vraag of Gides privéleven een rol mag spelen in de beoordeling van zijn oeuvre. Als u het ons vraagt, niet: het onderscheid tussen het privéleven van een schrijver – welke laakbare zaken daarin ook mogen gebeuren – en de autonome kunstwerken die hij creëert, moet strikt worden gehandhaafd.
Ondanks zijn dubieuze kantjes komt in deze aantekeningen toch ook een beeld naar voren van Gide als een onafhankelijke, volstrekt ondogmatische geest, iemand die bijvoorbeeld wel enige tijd met het communisme heeft geflirt, maar uiteindelijk een te kritisch denker bleek te zijn om daar onvoorwaardelijk in mee te gaan:
Ik wil niet insinueren dat zijn sympathie voor het Russische experiment verflauwt, of dat zijn vertrouwen in de toekomst van het marxisme is afgenomen. Maar zijn kritische zin blijft te scherp, zijn ingeboren afschuw van elk dogmatisme te hardnekkig, en hij heeft een te sterke voorkeur voor zijn eigen wankel evenwicht, voor het plezier van verschillende, tegengestelde standpunten, om op zijn gemak te kunnen leven in een sfeer van zekerheid, starheid en geloof.
Gide zou de Tweede Wereldoorlog grotendeels in Noord-Afrika doorbrengen. Pas in 1945 zag Roger Martin du Gard hem terug in Parijs, en daarna ging het snel achteruit met zijn gezondheid. Ondanks de ergernis over Gides egocentrisme en hypochondrie, blijft Roger zijn vriend letterlijk trouw tot het einde: ‘Sinds gisteren heb ik zijn ogen niet meer zien opengaan. Geen verdriet, eerder een stille weemoed. De kalmte van dit einde is heilzaam; deze overgave, deze voorbeeldige onderwerping aan de wetten van de natuur, is aanstekelijk. We moeten hem oneindig dankbaar zijn dat hij zo goed heeft weten te sterven.’ En dat hij Roger Martin du Gard zo wist te inspireren, zou ik daar nog aan toevoegen.
Daan Pieters
Roger Martin du Gard – Aantekeningen over André Gide. Uit het Frans vertaald en van een nawoord voorzien door Anneke Alderlieste. Vleugels, Bleiswijk. 108 blz. € 22,90.