Recensie: Juan Goytisolo – De contreien van Níjar
Het leven zoals het was
Van Juan Goytisolo (1931-2017) is niet meer veel in het Nederlands vertaald werk te krijgen, en dat is opmerkelijk voor iemand die nog niet lang geleden vaak de beste nog levende Spaanse schrijver werd genoemd, al was hij onmiskenbaar geen publiekslieveling of crowd pleaser maar veeleer een nogal tegendraadse auteur met een weerbarstig oeuvre, een writer’s writer die ook in zijn thuisland hoog werd aangeslagen en meermaals bekroond zonder dat hem echt commercieel succes te beurt viel.
Het komt dan ook als een verrassing dat de kleine uitgeverij van A.A. Hoogteiling een vertaling uitbrengt van een van Goytisolo’s eerste werken, De contreien van Níjar, waarvan de oorspronkelijke Spaanse tekst van 1954 dateert. Het boekje met reisverhalen heeft als ondertitel ‘Een reis in het Andalusië van de jaren vijftig’ en is een opmerkelijk tijdsdocument. Enfant terrible Goytisolo, een Catalaan uit de hogere kringen, was als jonge snaak lid van de communistische partij en zocht bij voorkeur het gezelschap op van gewone volksmensen. Zijn afkeer voor Franco zou hem eind jaren vijftig naar een vrijwillig ballingschap in Parijs leiden en zijn fascinatie voor de Arabische wereld bracht hem nog later naar Marokko, waar hij sinds 2017 begraven ligt naast zijn boezemvriend Jean Genet.
Maar eerst reisde hij dus nog rond in het Spanje van de jaren vijftig. Dat was in meerdere opzichten een totaal ander land dan nu. Om te beginnen beschrijft Goytisolo in De contreien van Níjar een bezoek aan de provincie Almería toen er nog amper toeristen te bespeuren vielen. Dat zou pas beginnen te veranderen toen Pedro Zaragoza, burgemeester van het onooglijke vissersdorp Benidorm en uitvinder van het massatoerisme, dictator Franco er persoonlijk van kon overtuigen dat het verarmde Spanje veel geld kon verdienen aan Noord-Europese toeristen.
Maar in de loden jaren vijftig was Andalusië nog een straatarme, achtergebleven en door de overheid verwaarloosde streek waar de mensen in hun levensonderhoud voorzagen door de schrale grond te bewerken, te vissen, een eeuwenoud ambacht uit te oefenen – aardewerk maken bijvoorbeeld – of hun dagen in een van de zeldzame fabrieken of mijnen te slijten. Er was in die tijd enorm veel interne migratie: massa’s Andalusische gelukzoekers gingen op zoek naar een beter bestaan in het meer welvarende Catalonië. Goytisolo ontmoet dan ook vooral mensen die amper kunnen geloven dat zo’n welgestelde Catalaanse intellectueel hun dorp komt bezoeken:
We zijn bij de mannen aangekomen en gaan in de kring zitten. Het zijn er acht of negen, vuil en slecht geschoren, met gerafelde hemden en opgelapte broeken. Bij één steken de tenen uit de neus van de touwschoenen; een ander houdt zijn broek op met een koord. (…)
De chauffeur legt uit dat ik uit Barcelona kom en ik voel hun ogen strak op mij gericht. De Catalanen zijn een beetje de Amerikanen van deze streek. In Almería heeft iedereen een of andere kennis of een familielid in Badalona of Tarrasa.
Achteraf gezien kan je je afvragen hoe Goytisolo’s boek ongeschonden door de franquistische dictatuur is geraakt, al was hij wel zo slim om het regime niet expliciet te bekritiseren en valt hem objectief gezien ook weinig te verwijten: zijn franjeloze beschrijvingen van het harde, prehistorisch aandoende bestaan dat de Andalusiërs leidden, waren nu eenmaal niets anders dan de naakte waarheid. Toch betekende het boek net daardoor ook een keerpunt in zijn literaire carrière, want vanaf dan besloot hij om de confrontatie met de censuur nooit uit de weg te gaan: ‘ik realiseerde me dat als zij het niet hadden gecensureerd, dat ik het dan zelf had gedaan. Vanaf dat moment besloot ik om de censor zijn rol te laten spelen en speelde ik mijn eigen rol. Alles wat daarna werd gepubliceerd, is verboden.’
Met een paar rake, spaarzaam geformuleerde zinnen evoceert Goytisolo de armoede waarin een pottenbakker uit Níjar met zijn gezin leeft:
De kamer is klein, vierkant. Het meubilair is beperkt tot een houten bank. Aan het plafond hangt een groezelige vliegenvanger en aan de muur een tekening van Walt Disney.
Anders dan bijvoorbeeld de Britse hispanist Gerald Brenan, die het lezenswaardige South of Granada schreef, weet Goytisolo het vertrouwen van de volksmensen vlot te winnen. Er spreekt oprechte interesse voor hen uit zijn boek, en ook mededogen, zonder dat het betuttelend wordt, of dat Goytisolo hun armoede gaat romantiseren. Het landschap mag dan tegenwoordig grotendeels verknoeid zijn door protserige villa’s, toeristenflats en onder plastic zeilen bedekte akkers waarvan het fruit tegenwoordig veelal door de uitbuiting van illegale Afrikaanse landarbeiders goedkoop naar onze streken kan worden verscheept, maar dat wil nog niet zeggen dat het vroeger beter was. Authentiek en ongerept misschien, maar tegelijkertijd keihard voor de dorpelingen, en Goytisolo maakt er meermaals een punt van om dat contrast op te roepen:
De weg loopt tussen de zoutmoerassen en het strand, overgeleverd aan de genade van zon en wind. De bergen van Gata komen dichterbij en onderbreken het landschap met hun grote gevaarte. Aan hun voeten, op een kwartier lopen, bevindt zich een derde dorp: La Fabriquilla, even armzalig en vervallen als de vorige, met straten vergeven van hongerige honden en kinderen die schreeuwend rondrennen en door waterplassen rollen.
De contreien van Níjar is een feest van herkenning voor de hispanofielen onder ons en een mooie aanwinst. Zeker, het land heeft minder kunststeden dan pakweg Italië of Frankrijk, is aardser en ruiger, en het landschap is er even meedogenloos als de zon in augustus, maar Spanje heeft een zeker je-ne-sais-quoi dat je meteen herkent bij Goytisolo:
Een okerkleurige vlakte strekte zich uit tot aan de golf van Almería, hier en daar bespikkeld met het groen van een enkele vijgenboom. De aarde is gebarsten en vol stenen. In de verte schittert de zee.
Daan Pieters
Juan Goytisolo – De contreien van Níjar. Een reis in het Andalusië van de jaren vijftig. Uit het Spaans vertaald door Keimpe Reitsma. Van een nawoord voorzien door María Ramos Jordán. Uitgeverij A.A. Hoogteiling, Amsterdam. 134 blz. € 16,50.