Recensie: James Joyce – Ulixes
‘Naar binnen of niet naar binnen. Kloppen of niet kloppen’
‘Ulysses is een huis, als het eerste huis waarin ik heb gewoond, waarin ik ben opgegroeid en waarvan ik me elke kamer, elke kast, elke klok, elk schilderij, elke verjaardag, elke winter en elk onverwacht bezoek herinner,’ zegt Toon Tellegen in het nawoord van Ulixes, de vertaling van Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes van het hoofdwerk van James Joyce, nu uitgebracht in de Salamanderreeks. Tellegen bedankt zijn vroegere docent Nederlands ervoor dat hij het voor hem veel te ingewikkelde boek niet had gelezen. Juist dát motiveerde Tellegen om het boek te gaan lezen. Het beeld van het huis is sterk, omdat het uitnodigt deze klassieker te betreden, in de bemoedigende wetenschap dat er talloze manieren zijn om binnen te komen.
De ironie wil dat Bloom, een van de drie hoofdpersonen, bij zijn eigen thuiskomst een nogal merkwaardige manier heeft om binnen te komen, aangezien hij de sleutel is vergeten:
Waarom was hij dubbel geërgerd? Omdat hij het vergeten was en omdat hij zich herinnerde zich er twee keer aan te hebben herinnerd het niet te vergeten. Welke waren vervolgens de alternatieven voor het, met voorbedachten radelijke (respectievelijk) en onbedachtzamerwijze sleutelloze koppel? Naar binnen of niet naar binnen. Kloppen of niet kloppen. Blooms beslissing? Een list. Hij liet zijn voeten op het muurtje rusten, klom over het hekwerk van het souterraingat, duwde zijn hoed stevig aan op zijn hoofd, greep twee punten waar het hek en stijl van onder samenkwamen, liet zijn lichaam gelijkmatig zakken langs zijn lengte van één meter zesenzeventig en een half tot op vijfentachtig centimeter van het plaveisel van het souterraingat en liet het vervolgens in de vrije ruimte bewegen door zichzelf te onthechten van het hekwerk en de knieën op te trekken in voorbereiding op de schok van de val.
Deze binnenkomst is in alle opzichten veelzeggend. Ik zou haast zeggen dat het de lezer symboliseert die het boek probeert binnen te komen: allereerst heb je inderdaad het gevoel dat je je sleutel bent vergeten, je wringt je in allerlei bochten, zoekt houvast, laat je erin glijden in hoogst ongemakkelijke houdingen, vervolgens raak je in een toestand van onthechting, beweeg je je in een vrije ruimte waar geen enkel houvast meer is, en uiteindelijk bereid je je voor op een vrije val. Het is niet voor niets dat het lezen van dit werk vaak is vergeleken met een avontuur, elke lezing opnieuw. Dat heeft ermee te maken dat het boek zoveel diepere lagen heeft dat het onvoorspelbaar blijft waar je precies belandt. Om bij het beeld van het huis te blijven, als je door de gang loopt, kun je heel veel gesloten deuren voorbijlopen: ‘Naar binnen of niet naar binnen. Kloppen of niet kloppen.’ Als je je nog nooit hebt verdiept in de Odyssee van Homerus, lees je waarschijnlijk een ander boek dan de lezer die dat wel heeft gedaan.
Het verhaal gaat over Leopold Bloom, advertentieacquisiteur, die op een donderdag in juni 1904 door Dublin wandelt, en over Stephen Dedalus, jonge dichter, alter ego van Joyce, die voor een deel zelfstandig en voor een deel met Bloom meewandelt. Het boek bestaat uit achttien hoofdstukken en sluit af met de legendarische monologue intérieur van Molly, de echtgenote van Bloom: een bladzijdelange gedachtestroom in zeven zinnen zonder interpunctie. Een belangrijk thema is de vader-zoonrelatie: het verlangen van Bloom naar een zoon, van Dedalus naar een echte vader.
Het verdient aanbeveling je eerst of tegelijkertijd te verdiepen in de Odyssee, omdat je daarmee een belangrijke sleutel in handen hebt. Dan zie je dat je precies alle achttien delen van Odysseus’ reis volgt en kun je volop genieten van de vele verwijzingen naar de tegenslagen die hij tegenkomt, zoals de Sirenen, Circe, de Cyclopen, enz. Het is ongelooflijk hoe Joyce niet alleen thematisch, maar ook in stijl deze verschillende fasen van de reis vormgeeft. Zo is het vijftiende hoofdstuk als een toneelstuk geschreven waarin personages als hallucinaties opdoemen uit het duister, zoals de betoverde mannen uit het klassieke verhaal. Er komen herinneringen voor van Dedalus die eigenlijk van Bloom zijn, en andersom, maar omdat je ze als lezer beide kent, krijg je het gevoel dat het boek zelf herinneringen heeft die boven komen borrelen, alsof het zijn eigen mythe creëert.
Typisch modernistisch aan dit werk is dat door de verschillende perspectieven duidelijk wordt dat karakters van personages niet vaststaan. Wat dat betreft is Molly’s monoloog een magistraal slot, omdat het beeld van haar dat je gedurende het verhaal opbouwt, compleet ontwricht wordt. Ook laat Joyce zien dat de visie op de werkelijkheid bepaald wordt door het taalgebruik waarin de lezer deze krijgt voorgeschoteld. In het veertiende hoofdstuk, waarin de barensnood van Mina Purefoy centraal staat, illustreert hij de geboorte en geschiedenis van de Engelse taal, van middeleeuws Engels tot slang, waarbij hij diverse stijlen uit de literatuurgeschiedenis parodieert. Ondertussen worden zwangerschap en geboorte ‘ontheiligd’ door discussies over geboortebeperking en abortus, waarmee Joyce de verbinding legt met de ontheiliging in Odyssee.
Juist omdat de stijl van dit werk zo bepalend is voor de beleving ervan, kun je je afvragen of het wel mogelijk is het te vertalen. Eigenlijk niet, want is bijvoorbeeld de ervaring van het middeleeuwse Engels te vangen in het Middelnederlands, en doe je het platte ‘says I’ wel recht met ‘zegt ik’? Het originele werk naast de vertaling lezen is een van de manieren om het huis te betreden. Bij een vertaling kijk je eigenlijk door de ogen van een ander, en dat is natuurlijk jammer. Door daarnaast echter het origineel te lezen, ervaar je nog eens extra hoe belangrijk perspectief is, en besef je tegelijkertijd hoe moedig en volhardend vertalers zijn in een haast onmogelijke opdracht.
Dietske Geerlings
James Joyce – Ulixes. Vertaald door Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes. Atheneum, Amsterdam. 920 blz. € 25,00.