Interview: Derwent Christmas – ‘Ik zal nooit stoppen met verhalen bedenken’
Deze zomer verschijnt het vijftigste nummer van Tzum. De komende tijd zullen we wat interviews uit het archief van de papieren Tzum online zetten. Het onderstaande interview met Derwent Christmas werd gepubliceerd in Tzum 41. Momenteel is hij druk bezig met zijn tweede roman.
Met de roman Twee tranen debuteerde Derwent Christmas in januari bij uitgeverij Nieuw Amsterdam. Binnen twee maanden was het boek al aan een tweede druk toe. Derwent is een van de oprichters van Tzum en ik ken hem al vrij lang, dus het is wat onwennig om hem te interviewen. Wat hieronder volgt, is een compilatie van uitspraken van de auteur tijdens de presentatie van zijn boek en een gesprek in een restaurant in Leeuwarden waar hij stadsdichter is.
Vertel eens over het diepe dal na de presentatie.
‘Giphart schreef eens dat je het idee hebt dat er heel wat gaat gebeuren op de dag dat je boek uitkomt. Bij hem was het erg, want hij kreeg gewoon een doos met boeken thuis en dat was het. Ik had tenminste nog een presentatie. Het is zo raar, want je zit op de een of andere manier toch op e-mails te wachten, op reacties en telefoontjes, maar die komen gewoon niet. Als mensen een keer bellen, dan zeggen ze in een bijzin: “Ik heb trouwens je boek gelezen, hartstikke leuk.” Dat menen ze ook hoor, maar je verwacht dat mensen en masse gaan bellen en je boek meteen willen hebben en uitlezen. Dat is niet zo.
Wat ik helemaal lastig vind, is dat je niet weet wat er nu gebeurt. Wordt het boek in Maastricht verkocht, ligt het in Amsterdam wel goed? Je hebt de neiging om alle boekhandels te bellen met de vraag hoe het er voorstaat. Ik ben in Leeuwarden wel wezen kijken toen ik een boek moest kopen. Toen heb ik de stapel geteld. Een dag later moest ik weer wat hebben en toen waren er drie minder!’
De presentatie van Twee tranen vond plaats in De Blokhuispoort een mooie, leegstaande gevangenis binnen de grachten van Leeuwarden. Een toepasselijk decor voor een roman waarin de hoofdpersoon Didier Dominique, beschuldigd en veroordeeld voor moord, zit te wachten op zijn executie.
Buiten de Friese gevangenis is het koud en regenachtig. De grote poort van de gevangenis zwaait voor iedereen apart open. Dan word je door een gang geloodst waar allemaal onheilspellende papiertjes op de deuren zijn geplakt met de tekst: ‘Buiten gebruik, legionella-uitbraak’. Vervolgens kom je in een cellenblok. Zo’n zestig stoelen staan klaar voor de gasten die langzaam binnendruppelen. De auteur is wat nerveus: ‘Moet ik een pak aan of is dat te overdressed?’ Hij besluit zich toch maar te verkleden en schiet een piepkleine cel in. Het cellencomplex loopt langzaam vol met familieleden, vrienden en collega’s van de auteur. Dat er eindelijk een boek van Christmas te koop ligt, is niet zo verbazingwekkend. De vraag was alleen wanneer dat zou gebeuren.
‘Ik weet niet of ik het al eens verteld heb, maar tijdens het interview zei hij opeens: “Wacht even, het lukt niet meer, we moeten stoppen, want ik ben helemaal gefocust op jou. Wat is er met je broer aan de hand?” Hij vertelde allemaal persoonlijke dingen over mij, die direct klopten. En daarna zei hij, terwijl hij op de foto’s wees: “Jij wilt ook schrijven, hè. Waar we nu mee bezig zijn, dat kan jij ook.” Ik dacht: wat bedoelt hij nou? Jij kan ook een boek maken of jij zou ook de nieuwe Mulisch kunnen worden, maar ik durfde dat toen niet te vragen. Hij zei: “Je moet rust in je leven krijgen en afkomen van je perfectionisme.” Daar heeft hij wel gelijk in gekregen.’
Inmiddels ligt het debuut van Christmas overal en de roman wordt veel gerecenseerd: de Volkskrant, het Parool, het Algemeen Dagblad, alle noordelijke dagbladen, maar ook de Viva, Avantgarde en Cosmopolitan.
‘Dat is me enorm meegevallen. In het begin zei Jasper (Henderson, redacteur bij Nieuw Amsterdam, CP)dat ik blij mocht zijn met een recensie in de Leeuwarder Courant en het Dagblad van het Noorden en als ik een beetje geluk had, dan zou het boek nog in een glossy komen. Tot nu toe zie je dat de roman overal gerecenseerd wordt. En die glossy’s vormen een belangrijke markt. Daar zitten de vrouwen die lezen en lekkere boeken willen kopen.’
In bijna elk interview of artikel wordt er een opmerking over de naam Derwent Christmas gemaakt. Het lijkt wel een pseudoniem. Heb je erover gedacht om een pseudoniem te nemen omdat je naam teveel op een pseudoniem lijkt.
‘Abe van der Wal of zoiets? Nee. Jasper heeft me wel eens gemaild omdat er vragen kwamen over mijn naam bij de inkopers. Waar die naam vandaan kwam? Is het een vertaald boek? Krijg je weer dat hele verhaal over mijn vader die Engels is. Volgens Jasper verkoop je geen boeken op de naam, maar ik denk van wel.’
Je moet geen Greet Beukenkamp heten.
‘Of Hendrickje Spoor. Dan neem je toch een pseudoniem als je zo heet.’
Derwent Christmas is wel goed. Heeft hetzelfde ritme als Gerard Reve en Harry Mulisch.
Op Bol.com staat een andere voorkant van je boek.
‘Klopt, dat was de foto uit de aanbiedingsfolder, maar die was te expliciet. Dat kon nooit Marian zijn. Te blond en te mooi. Ik had eerst nog een andere foto aangeleverd met een wat vreemd golvend lichaam. En we hebben nog een close-up gehad van een oog met een traan erin, maar dat was ook weer te direct.
Misschien moet een voorkant van een nieuwe uitgave, bij een goedkope herdruk of zo, meer met ‘verraad’, ‘leugen’, ‘geboeid zijn’ te maken hebben. Maar ja, hoe beeld je dat uit? Ik heb zelf nog een omslag gemaakt, maar niet opgestuurd hoor, van een foto van twee handen die met een laken aan elkaar geknoopt zijn. Was ook wel mooi. Voor de herdruk.’
Twee tranen wordt verteld door Didier die in een dodencel zit te wachten op zijn laatste dag. Hij krijgt van een cipier een typemachine om het verhaal te vertellen van een moord. Christmas vertelt afwisselend over het gevangenisleven van Didier en het succesvolle leven van de reclameman voor zijn opsluiting. Dat leven krijgt een wending als Didier lessen gaat verzorgen voor studenten en één van de studentes, Marian, hem verleidt. Vanaf dat moment leidt Didier een dubbelleven. ‘Met noodlottige gevolgen,’ zegt de achterflap.
In de meeste recensies worden er vraagtekens gezet bij het realistische gehalte.
‘Je bedoelt dat er geen ‘death row’ in Nederland is. Maar er staat nergens dat het boek in Nederland speelt. Bijna iedereen leest erover heen dat er landschapsbeschrijvingen in Twee tranen voorkomen waaruit je meteen kunt opmaken dat de hoofdpersonen niet in Nederland zijn.’
Mijn vrouw en ik kwamen op zondagavond weer thuis. We hadden lang zitten dineren op een terras aan het smeltwatermeer in het dal. Onweer trok achter de bergkammen langs, wat een romantisch schouwspel opleverde. We dronken rosé uit de streek, aten truffelrisotto en raakten min of meer bedwelmd door het moment. Pas toen de duisternis was ingevallen, manoeuvreerde ik de Porsche over de slingerwegen door de bergen, richting het vlakke kustgebied.
Maar het speelt zich ook niet af in Amerika.
‘Klopt. Want ik had al direct in het begin door dat ik dan uiterst geloofwaardig moest zijn. Je moet van alle gebruiken op de hoogte zijn. Als iemand een begrafenis bijwoont, dan moet je weten wat ze na afloop doen: gaan ze ook allemaal aan de koffie met cake of doen ze wat anders?
Maar ik had die dodencel echt nodig voor mijn verhaal. Daarom heb ik maar een imaginair land gemaakt. Dat moet toch mogen in fictie? Als Faulkner zijn eigen land mag creëren, dan mag ik dat toch ook?
Bovendien zijn we door films en tv-series zo precies op de hoogte van het Amerikaanse rechtssysteem dat een ‘death row’ wel is voor te stellen voor iedereen.’
Lezers van een literaire thriller willen misschien eenduidigheid en geloofwaardigheid.
‘Daarom is dit boek ook geen literaire thriller. Juist aan zo’n ruimte-element kun je zien dat ik veel meer speel met fictie. En het is me ook goed bevallen, want ik denk dat ik bij mijn volgende roman weer een fictieve omgeving schep. Het verruimt je mogelijkheden als schrijver enorm.’
Zou je ooit over Stadskanaal schrijven, de plaats van je jeugd?
‘Dat denk ik niet. Ik vind het leuk om dingen fictief te houden, dan hoeft alles niet te kloppen. Ik creëer liever een eigen werkelijkheid.’
Krijg je al reacties van je leerlingen op het boek?
‘Vandaag toevallig. Een leerling had het boek gelezen en vroeg me wat de betekenis was van een bepaalde scène. Op een gegeven ogenblik daagt Marian Didier uit om elkaar horrorstory’s te vertellen. Marian vertelt dan over een nacht waarop ze zonder pardon een muis doodtrapt en Didier herinnert zich een moment uit zijn jeugd waar hij zonder in actie te komen een jongen in zee ziet verdrinken. “Staat dat voor de manier waarop beiden met het leven omgaan?” vroeg de leerling. “De een is actief en de ander is passief in al zijn daden.” Vond ik wel goed gevonden. De meeste mensen halen dat er niet uit.
In zoverre herken ik mijzelf ook wel in Didier: ik weet dat ik in extreme situaties heel passief word. Elke keer als het erop aan komt, als Didier een conflict kan voorkomen of iemand kan helpen met een klein gebaar of zo, dan laat hij dat na. Dat heb ik zelf ook.’
Lijk je nog meer op die hoofdpersoon? Jij hebt ook een korte tijd lesgegeven aan studenten communicatie. Nooit een stiekeme verhouding begonnen?
‘Nee, nee, absoluut niet. Maar ik weet wel uit die tijd en ik zie het ook bij leerlingen nu dat dominantie is aangeboren. Dat is iets wat je niet op latere leeftijd aanleert. Bij sommige leerlingen weet je dat je er geen conflict mee moet krijgen, want dan verlies je het waarschijnlijk. Zo’n dominant karakter heeft Marian ook. Uit dat idee is het boek ontstaan: een studente weet dat zij de macht in handen heeft binnen de relatie en die macht gebruikt ze ook.’
Je lijkt misschien op de passieve Didier, maar tegelijkertijd heb ik gehoord dat de scène waarin de jonge Didier op school een docent dwingt om excuses te maken autobiografisch is.
‘Dat verhaal vertel ik nog één keer hoor. Het klopt inderdaad. Ik denk dat ik op school niet zo’n lieverdje was. Een van de leraren had de pest aan mij en op een gegeven ogenblik heb ik op de passer die bij het schoolbord lag geschreven: ‘Scheper is een bokkenlul”. Scheper is zijn naam in de roman. En alhoewel hij niet kon weten dat ik het gedaan had, werd ik als enige bij de directeur geroepen. Daar heb ik het zo weten te draaien dat ik de onschuldige was. Hoe konden ze mij nou beschuldigen terwijl er nog honderden andere jongens rondliepen? Ik zei dat ik wel een beetje teleurgesteld was. Het gevolg was dat die leraar zijn excuses aan mij moest aanbieden.
Ik heb onlangs mijn roman naar die leraar opgestuurd met een briefje erbij. Laatst zag ik dat iemand mij wel had proberen te bereiken, onbekend nummer, maar er was niets ingesproken op mijn mobieltje. Ben wel benieuwd wat hij ervan vindt.’
Uit die anekdote blijkt toch je manipulatieve kant.
‘Toch ben ik meer de passieve figuur. Stel dat ik me voor een vergadering voorneem om eens heel flink te zeggen dat ik dat nakijkwerk een week wil uitstellen, dan weet ik dat ik na een paar tegenwerpingen toch toegeef. Ik zeg het wel, maar uiteindelijk drijf ik mijn wil niet door.
Ik heb wel geleerd om te zeggen wat ik niet wil. Didier is daar niet zo goed in, die staat meer voor mijn oude ik. Daarom vond ik het prettig om over de vader van Didier te schrijven die zijn zoon probeert te sturen in zijn leven en daar helemaal niet in slaagt. Over Didier schrijven was lang zo leuk niet: het is geen aardige man. Je krijgt wel sympathie voor hem, maar hij doet heel veel dingen die niet aardig zijn. Hij is heel veel met zichzelf bezig.’
Heb je er wel eens aan gedacht om het verhaal vanuit Marian te schrijven?
‘Volgens mij wordt het verhaal dan niet zo spannend. Juist Didier is als hoofdpersoon een beetje onbetrouwbaar. Hij is onaardig tegen zijn vrouw, tegen zijn vader en zelfs Marian, maar omdat je vanaf het begin weet dat hij in de dodencel zit, vergeef je hem al die onaardige dingen. Terwijl hij helemaal geen slachtoffer is.’
Maakt het je nog uit of je een thrillerauteur genoemd wordt of een literair auteur?
‘Ik houd niet zo van hokjesdenken. Natuurlijk vind ik het prachtig dat ik van literaire recensenten complimenten krijg. Ik vind het echter belangrijker dat een lezer plezier aan het lezen beleeft en er later nog eens over nadenkt. Dat kan, denk ik, bij mijn boek wel: dat je nog eens probeert na te gaan hoe alles in elkaar stak. Uiteindelijk gaat het erom of de mensen je boek waarderen. Of het nou is om de plot of de literaire techniek. Deze roman is thrillerachtig geworden vanwege de plot, maar dat komt omdat je in de moderne literatuur geen plot meer gewend bent. Voor de rest zou ik het meer een literaire roman noemen, want nergens in het verhaal krijg je uitleg of komen er expliciete verklaringen over de karakters. Dat is aan de lezer om eruit te halen. Dat je het met vaart leest, maakt het boek nog niet oppervlakkig.’
Even een klassieke Tzum-vraag. Stel, je rijdt in een auto: aan de ene kant steekt A.F.Th. van der Heijden over en aan de andere kant Kluun. Je kunt er maar één ontwijken. Wie gaat eraan?
Ik neem het midden en pak ze allebei. De vraag is eigenlijk niet goed gesteld. Die zou over twee literaire helden moeten gaan: Kosinski en Jaap Scholten bij mij. Jaap Scholten, omdat ik veel van hem heb geleerd: die korte hoofdstukjes en de manier waarop hij over familie schrijft. Daarvan zie je wel veel terug in Twee tranen. En bij Kosinski houd ik erg van zijn droge, strakke stijl, zoals in Being there. Een boek kan mooi zijn op zich, zonder al te bloemrijk taalgebruik.
Als die twee dus over straat lopen, dan rijd ik Kosinski omver. Niet omdat hij toch al dood is, maar omdat ik uitgeleerd ben bij hem en ik denk dat ik van Jaap Scholten nog erg veel kan leren.’
Stel dat Twee tranen een succes wordt: stop je dan met werken?
‘Je hebt natuurlijk een droom dat je van je schrijfwerk kunt leven. Dat zou wel ideaal zijn. Dat ik gewoon thuis blijf om voor de kinderen te zorgen en dat Petra (zijn vriendin, CP) kan werken. Zover is het nog niet. Bovendien vind ik lesgeven nog veel te leuk en mijn school legt me op dit moment ook geen strobreed in de weg bij mijn schrijverschap. Ze hebben zelfs een partij boeken opgekocht om te verkopen aan leerlingen en collega’s. Maar uiteindelijk zou me een leven als louter schrijver wel lokken.’
Waarom schrijf je?‘
Dit is geen serieuze vraag toch.’
Jawel.
‘Ik schrijf omdat ik vanaf dat ik klein was verhalen verzin. Ik heb dat altijd al gehad. Soms heb ik zelfs het idee dat herinneringen van mij aan vroeger, helemaal geen herinneringen zijn, maar verhalen die ik bedacht heb. Bij familie-etentjes vraag ik wel eens: “Weet je nog vroeger dit of dat?” En dan weet ik alles: wie wat gezegd heeft en waar we stonden. Dan zeggen mijn broers dat die dingen nooit gebeurd zijn.
Het mooie is dat ik die verhalen nu op kan schrijven. Ik zal nooit stoppen met verhalen bedenken. Die zijn niet tegen te houden.’
Coen Peppelenbos
(foto’s auteur: Kees van den Akker)