Recensie: Maartje Wortel – De groef
‘En daarna kijk ik nergens meer naar’
Dat een wandeling door het Oosterpark in Amsterdam weliswaar de enige zekerheid op een dag kan zijn, maar dat het vervolgens onmogelijk is aan jezelf te ontkomen, laat Maartje Wortel zien in De groef, uit de reeks wandelingen ‘Terloops’ van Uitgeverij Van Oorschot. Als de naald in een groef van een langspeelplaat, blijft zij rondjes draaien in zichzelf waarbij de wandeling steeds meer op de achtergrond raakt, en er uiteindelijk nauwelijks nog toe doet.
Uiteraard, het Oosterpark, dat al sinds 1891 bestaat en het eerste grote park is dat door de gemeente Amsterdam werd aangelegd, bestaat gewoon nog, wie een ronde wil lopen kan dat doen, maar mijn ronde is verdwenen.
Terecht staat daar direct achter dat dat nu nog niet het geval is, want in plaats van dat je als lezer wordt uitgenodigd om het park met haar te gaan bezichtigen, krijg je vooral de geschiedenis te horen van de ronde van Wortel. Jaren achter elkaar heeft zij elke ochtend samen met Niña Weijers een rondje door het Oosterpark gelopen. Voorafgaand aan de wandeling appen ze elkaar, dan zegt Wortel dat ze eraan komt, trekt een joggingbroek uit de kast die meestal onder de yoghurtvlakken zit. Soms trekt ze als verrassing een pak aan van Filippa K. en heeft ze sjans.
Je krijgt als lezer dus volop zicht op hoe zij door het park paradeert, het park zelf blijft meestal buiten beeld:
Klopt, en daarna kijk ik nergens meer naar. De rondes die we gelopen hebben heb ik niet geteld, ik heb de bankjes niet geteld, de bomen niet, geen vogels, mensen, honden, prullenbakken.
Alleen het asfalt ziet ze. Ze vertelt hoe in elk wandelboek staat dat wie wandelt, beter om zich heen leert kijken, maar dat zij vooral in gedachten verzonken raakt. Het wandelen versterkt voor haar het idee dat ze zich langzaam ingraaft in iets waar ze niet meer onderuit komt.
Na een poosje wordt duidelijk dat de ronde door het park haast een symbool is geworden van de geborgenheid die ze voelt bij haar vriendin:
Zolang Niña aan het park woonde – natuurlijk wisten we dat het eindig was, maar daar dachten we liever niet aan – bleef ik in de scheppende kracht van de rondes geloven. Ze hielden me in mijn baan, ze maakten dat mijn dag ritme kreeg, dat mijn denken wat melodischer verliep.
Niña ziet haar vriendin als iemand met OCD, maar dan zonder de CD: ‘the Big O. Dat ben jij, dat is dit park, dat zijn deze rondes.’ Terwijl Wortel zichzelf met moeite bijeenhoudt, ziet ze Niña juist als ‘een pakket dat je kunt versturen met de post. Ze houdt zichzelf op vanzelfsprekende en jaloersmakende wijze bijeen.’
Misschien dat ze juist door alle obsessies niet goed aan zichzelf kan ontkomen. De ronde door het park wordt als een groef in een langspeelplaat, waar ze eigenlijk het liefst voor altijd in wil blijven. Hoe dieper de groef, hoe minder ze vooruitkomt in haar leven: ‘Alles herhaalde zich gekmakend. Eenzelfde soort geluk, eenzelfde soort verdriet, eenzelfde soort problemen.’
Al krijg je dan weinig mee van het park, het boekje staat vol anekdotes en gesprekken, die associatief in elkaar overlopen. Als haar verkering uit is, is ze er ernstig aan toe: ‘Ik verdween niet uit de groef, maar de groef verdween noodgedwongen uit mij.’ Ze bleef over met iets wat leek op haar haarzelf, maar waarvan ze geen idee meer had wie dat was. Op dat moment is Niña al verhuisd naar Almere en noemt Wortel haar voortaan Laura.
De lezer die in dit boekje nietsvermoedend met Wortel het Oosterpark in wandelt, komt terecht in een tunnel van gedachten en associaties, en loopt daar, als het verhaal eenmaal is afgelopen, weer uit, zonder echt iets meegekregen te hebben van het park, behalve hier en daar een glimp, van een bankje of een beeld, en dat is natuurlijk heel herkenbaar, maar ook een beetje jammer.
Dietske Geerlings
Maartje Wortel – De groef. Van Oorschot. Terloops. Amsterdam. 80 blz. € 12,50.