Een vertekend beeld van de schilderkunst

In april werd Jean Pierre Rawie zeventig jaar. Dat was voor Huis van het boek in Den Haag aanleiding om de tentoonstelling Rawie en Pesapane. Poëzie in tekeningen in te richten. De tentoonstelling geeft een indruk van het maakproces van de bibliofiele uitgave Parallellen uit 2017. Dit boek komt voort uit een bijzondere samenwerking tussen Rawie en kunstenares Elisa Pesapane, die tien gedichten uitkoos uit Rawies oeuvre en deze koppelde aan bestaand werk van haar hand. Op de tentoonstelling zijn nu de gedichten en de originele tekeningen te zien. Pesapane heeft daar nog twee tekeningen en twee gedichten aan toegevoegd. Ronald Ohlsen ontmoette de kunstenares in het museum en sprak met haar over haar werk en over de tentoonstelling.

Als ik mijn auto voor de deur van het museum parkeer, zie ik dat Elisa Pesapane me al staat op te wachten samen met Aafke Boerma, die de pr van het museum verzorgt. Het museum is voor het eerst sinds maanden weer open, maar het is er nog niet erg druk. Hoewel de besmettingscijfers van het coronavirus laag zijn, blijven de mensen voorzichtig. ‘Ik denk dat ze de kat nog een beetje uit de boom kijken’, zegt Aafke Boerma. Ze neemt Elisa Pesapane en mij mee door de hoge gangen en zalen van het sfeervolle gebouw aan de chique Haagse Prinsessegracht en vertelt ondertussen iets over het museum.  ‘Het stamt uit 1848 toen verzamelaar baron Van Westreenen zijn collectie naliet na aan de Staat der Nederlanden. We bevinden ons nu in zijn achttiende-eeuwse woning, die als museum werd ingericht. De oorspronkelijke verzameling middeleeuwse handschriften, vroege drukken en oudheden is sinds 1960 uitgebreid met een grote collectie moderne, bijzonder vormgegeven boeken, archieven van ontwerpers en uitgevers en ex libris. Parallellen is een voorbeeld van zo’n bijzonder vormgegeven boek. Het is met de hand gezet en met de handpers gedrukt op geschept papier. De tekeningen zijn digitaal gereproduceerd en met de hand in het boek gelijmd.’


In de verschillende zalen die we doorkruisen staan imposante antieke kasten met rijen historische boeken en archeologische vondsten uit Egypte, Griekenland en Italië. We strijken neer op het terras van het museumcafé voor een kop koffie. Elisa Pesapane heeft nog weinig gesproken tijdens onze wandeling door het museum, maar als ik haar een vraag stel over haar eigen expositie brandt ze los. Algauw gaat het over de tijd dat ze nog aan de Haagse Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten studeerde. Haar ogen schieten af en toe vuur als ze vertelt wat ze daar meemaakte. ‘Ik heb een heerlijke tijd gehad toen ik daar studeerde, maar dat had niets met de opleiding te maken. Mij werd gezegd dat ik als gevolg van mijn Italiaanse achtergrond te vaak in kerken had gezeten. Ik had daardoor een vertekend beeld gekregen van hoe een schilderij eruit zou moeten zien.’

Pesapane pendelde in haar jeugd heen en weer tussen Nederland en Noord-Italië. Haar vader was Nederlander, haar moeder is Italiaanse. ‘Ik ben met Dante opgegroeid. In Italië wordt nog echt literatuuronderwijs gegeven. Iedereen kent La Divina Commedia. Dat is een vanzelfsprekendheid. Dat je verder heel slecht Engels leert en nauwelijks andere talen, moeten we maar even vergeten.’ Pesapane legt uit hoe ze met haar voorkeur voor figuratief werk aan de kunstacademie op veel afkeurende reacties van docenten stuitte. ‘Dat is iets van het verleden, wisten ze me te vertellen. Ik zou gevangen zitten in de gouden kooi van mijn eigen conventies. Ze waren onwankelbaar in hun geloof.’

Uiteindelijk waren er twee docenten die haar eigenzinnige kunstopvattingen wel wisten te waarderen: Robert Webster en Ricky Schellart. ‘Zij hebben me door die academietijd gesleept. Ik had meer goede begeleiding nodig. Daarom vroeg ik of Matthijs Röling uitgenodigd kon worden als gastdocent. Dat was natuurlijk niet de bedoeling. Hoe haalde ik me zoiets in mijn hoofd. Mijn afstuderen in 2004 verliep uiteindelijk ook niet zonder slag of stoot. Ik had een selectie gemaakt voor mijn afstudeerexpositie, maar ik bleek bepaalde werken niet te mogen ophangen. Daar trok ik me niets van aan. De avond voor mijn afstuderen hing ik alle werken gewoon aan de wanden. Het gevolg was dat ik niets mocht zeggen tijdens de eindpresentaties.’


Ze vertelt hoe ze besloot om op aansporing van haar docente Ricky Schellart naast haar kunstopleiding ook Italiaanse taal- en letterkunde aan de Universiteit Leiden te gaan studeren. Dat leverde een aanmerkelijk positievere ervaring op. ‘Mijn keuze voor een universitaire studie zie ik nu onder meer als een daad van verzet tegen wat ik op de academie meemaakte. Mijn kunstdocenten vonden het dan ook een heel slecht idee. Het zou mijn ontwikkeling als kunstenaar verstoren. Ik vond dat hoogst eigenaardig. Er was in die tijd juist een samenwerking met de Universiteit Leiden gestart, zodat kunststudenten colleges konden gaan volgen om zich verder te ontplooien. Gelukkig werden mijn inspanningen op de universiteit door de docenten daar wel op prijs gesteld. Ik studeerde af bij Paul van Heck op Momus van Leon Battista Alberti. De Italiaanse renaissance zit mij in het bloed.’

Pesapanes tegendraadse houding vertoont opvallend grote overeenkomsten met de eigenzinnige poëtica van Jean Pierre Rawie, die altijd tegen de gangbare opvattingen van na de Tweede Wereldoorlog is ingegaan door consequent te kiezen voor de vaste vorm. Toch speelde het klassieke karakter van Rawies gedichten geen grote rol bij de genegenheid die de kunstenares ervoor ontwikkelde. ‘Als het goed is wat je maakt, is voor mij de vorm niet zo belangrijk. Jean Pierre heeft gedichten geschreven die me diep raken. Ze geven een referentiekader waar ik me in thuis voel. Daar gaat het om. Dat wil overigens niet zeggen dat de vorm geen invloed heeft op mijn onbewuste beleving van het gedicht. Toen ik met de voorbereiding van de tentoonstelling bezig was, merkte ik dat ik sommige gedichten inmiddels alweer op een heel andere manier lees. Elke keer vind je weer iets nieuws. Dat maakt ze zo fascinerend.’

Pesapane legt uit hoe haar samenwerking met Rawie tot stand kwam. ‘Wij leerden elkaar kennen via ons werk voor het tijdschrift De God van Nederland van Bob Polak en Vic van de Reijt. Ik wilde Jean Pierre vragen om een tekst bij mijn ‘Danse Macabre’ te schrijven. Het pakte anders uit. Er ontstond een samenwerking die uitmondde in de uitgave Parallellen. Hiervoor maakte ik combinaties van mijn tekeningen met gedichten van Jean Pierre. In het nawoord gebruik ik een citaat van Cesare Pavese om uitdrukking te geven aan onze verwantschap: ‘Jij speelde als kind onder een andere hemel.’ Ons werk is gescheiden door de afstand in plaats en tijd, maar het is met elkaar verbonden door de universele thema’s van liefde en dood.’

We verlaten het terras en begeven ons naar de zalen waarin de tentoonstelling Rawie en Pesapane. Poëzie in tekeningen is ondergebracht. 


Direct valt op hoezeer Pesapanes ‘Danse Macabre’ een centrale plek heeft gekregen in de expositie. In Parallellen waren er omwille van de ruimte slechts fragmenten van opgenomen. Nu is te zien dat het bestaat uit drie langwerpige tekeningen die samen een drieluik vormen. De kunstenares heeft zichzelf meerdere malen afgebeeld in aaneengeschakelde scènes met wandelende skeletten. Ze is op de afbeeldingen hoogzwanger. ‘De skeletten zijn geïnspireerd op werk van Hans Holbein. Van hem zag ik op een dag een serie houtsneden waarin de dood de mens bezoekt in steeds weer een andere gedaante. Dat is de trigger geweest om dit te gaan maken. De danse macabre heeft me, al zo lang als ik me kan herinneren, beziggehouden. Ik zag daar voor het eerst een afbeelding van in Clusone, een stadje in Noord-Italië waar mijn ouders getrouwd zijn. Ze namen ons daar elke zomer mee naartoe. Voor de basiliek staat het Oratorium dei Disciplini met op de gevel een fresco van een dodendans uit de 15e eeuw.’

Een van de gedichten die Pesapane bij het drieluik heeft gekozen is ‘Berceuse’. Het is een zestienregelig gedicht waarin Rawie vergankelijkheid en oneindigheid verenigt in één slotkwatrijn:


Elisa Pesapane staat naast het bord waarop het gedicht is afgedrukt en wijst de regels aan terwijl ze deze voordraagt. ‘Dit is wat ik bedoel’, zegt ze dan. ‘Hier staat het heel precies.’

Ze vertelt verder. Duidelijk wordt dat er aan haar ‘Dance Macabre’ meer ten grondslag ligt dan een jeugdherinnering en de bewondering voor een oude meester. ‘In de zomer van 2012 beviel ik van mijn tweelingdochters. Ze waren overleden tijdens de zwangerschap. Mijn vader overleed zes maanden later. En drie maanden daarna stierf Ricky Schellart. Ik beschouw haar nog altijd als een van mijn belangrijkste leermeesters. Ik dacht: nu heb ik ook iets te vertellen over de dood. Een jaar later was ik opnieuw in verwachting. De avond voor de bevalling van mijn oudste zoon bedacht ik dat ik niet zo heel vaak de beschikking zou hebben over een hoogzwanger model. Ik begon allerlei foto’s te maken zonder dat ik toen wist wat ik ermee zou gaan doen. Pas drie jaar later, na de bevalling van mijn jongste zoon, zag ik die houtsneden van Holbein. Op dat moment kwam alles samen en wist ik wat ik moest gaan maken.’

Elisa Pesapane loopt van tekening naar tekening en vertelt daarbij de achterliggende verhalen. Haar tekeningen blijken allemaal tot op zekere hoogte geïnspireerd te zijn op gebeurtenissen uit haar eigen leven. ‘Het is echter niet zo dat ik daarmee mezelf centraal wil stellen. Mijn hoofdvraag bij deze serie werken is: hoe maak je van een universeel thema je eigen verhaal.’


We staan voor een tekening waarop een verhuiswagen is afgebeeld. Twee verhuizers zijn bezig met het inladen van spullen. Drie anderen staan achter de auto te poseren voor hun portrettist. Links op het trottoir loopt een dame op hoge pumps met een stapel grote vellen papier in haar armen. Voor haar uit loopt nog een verhuizer. De tekening heet ‘Mijn zes verhuizers’. Het gedicht dat bij deze tekening is gekozen heet ‘Groepsportret’. De laatste strofe van dit gedicht luidt als volgt:


Het is een herfstgedicht, maar dan een waarin het seizoen van de vergankelijkheid lenteachtige trekken lijkt aan te nemen. Dat blijkt naadloos aan te sluiten bij het verhaal dat Pesapane bij haar tekening vertelt. ‘Dit is na mijn echtscheiding. Ik moest verhuizen. Deze mannen wilden graag even voor mij poseren. Ik herinner me nog dat ze in hun ijver ook de elpee- én stripboekencollectie van mijn ex-man hadden ingeladen. Die moesten dus weer terug. Ondanks alles heb ik die dag bijzonder veel gelachen.’

Dan komen we bij het portret van een oudere man; netjes gekleed, het haar een beetje in de war. Hij is en profil afgebeeld. Voor hem strekt een brede trap met langwerpige treden zich uit richting een terras. In beide handen heeft hij een ijshoorntje, het ene met de bolletjes er nog op, het andere zonder. Hij kijkt met een lege blik naar de onderste trede, als staat hij op het punt om aan de afdaling te beginnen. Het heet ‘De Jacobsladder’. Pesapane combineerde deze tekening met Rawies sonnet ‘Foto’, waarin de dichter zich buigt over het portret van zijn overleden vader.

Hier komen tekening en gedicht het dichts bij elkaar. De dichter en de kunstenares vereeuwigen elk op hun eigen wijze hun vader, die er niet meer is. De dichter ziet zijn eigen sterfelijkheid weerspiegeld in de foto waarin hij zichzelf met het verstrijken van de tijd steeds meer meent te herkennen. De kunstenares benadrukt daarentegen juist de afstand die er is ontstaan. ‘Mijn vader was geboren in 1930. Hij had nog duidelijke herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog, mede als gevolg van het verzetswerk van zijn ouders. Een sterke man die wist wat hij wilde. Een echte commando. Aan het eind van zijn leven werd hij dement. Daardoor verdween hij heel langzaam uit ons leven als de persoon die hij altijd was geweest. We waren op Sicilië met hem aan het wandelen toen hij opeens twee ijsjes wilde. Die kochten we voor hem. Op de tekening zie je hem kijken zoals hij toen keek, zo starend in het oneindige met die nietsziende ogen.’


Na de rondleiding door het museum stelt Aafke Boerma voor om gedrieën nog iets te gaan drinken bij Bodega De Posthoorn aan het Lange Voorhout. Als we onze drankjes hebben besteld, begint Elisa Pesapane te vertellen over haar nieuwe project. Het Literatuurmuseum in Den Haag heeft haar de opdracht gegeven om een portret te maken van Arnon Grunberg ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag. ‘Dat is inmiddels uitgegroeid tot een aanzienlijk omvangrijkere onderneming. Het wordt een gesamtkunstwerk waarvoor Grunbergs leven en oeuvre het materiaal vormen. Arnon wordt als het ware mijn personage.’

‘Ik moet zo weg’, heeft ze al een aantal malen gezegd als ze ten slotte daadwerkelijk opstaat. Ze moet de trein naar Haarlem halen. Het is zondagmiddag. Straks komen haar zoontjes thuis en dan moet ze er zijn. Ze zwaait nog een keer naar Aafke Boerma en mij en verlaat dan het terras. Even verderop komt ze nog een bekende tegen. Er volgt een kort gesprek. Dan verdwijnt ze achter de bomen.

Ronald Ohlsen

De tentoonstelling Rawie en Pesapane. Poëzie in tekeningen is nog tot 15 augustus 2021 te bezoeken in Huis van het boek aan de Prinsessegracht 30 in Den Haag. In de tentoonstelling is een film te zien waarin Perrie Hoekstra Elisa Pesapane en Jean Pierre Rawie interviewt over hun samenwerking. Zie voor meer informatie over de tentoonstelling https://www.huisvanhetboek.nl/.

Jean Pierre Rawie en Elisa Pesapane – Parallellen. De Carbolineum Pers, Kalmthout. Oplage: 75 genummerde en gesigneerde exemplaren: 1 tot en met  55 gebonden in papier (€ 50,-), I tot XX gebonden in kalfsperkament (€ 150,-). Alle exemplaren zitten in een beschermend kartonnen schuifdoosje. Er zijn nog 5 exemplaren beschikbaar. Ze zijn te koop in de winkel van het museum.

(tekeningen © Elisa Pesapane, foto’s © Aafke Boerma en Ronald Ohlsen)