Essay: Marie-José Klaver – Herdruk Anna Blaman
Er vindt momenteel een kleine Anna Blaman-revival plaats. Op 22 juli a.s. is Anna Blamans roman Eenzaam avontuur (1948) onderwerp van gesprek in de Fixdit-leesclub. Filosoof en dichter Maarten Doorman zal de roman inleiden waarna de deelnemers in groepjes over de tekst zullen discussiëren. Ter gelegenheid van die leesclubavond schreef de Vlaamse literair journalist Wout Vlaeminck een essay voor De lage landen waarin hij de kwaliteiten van Anna Blamans romans roemt.
Twee maanden eerder schreef Saskia Pieterse in De Groene Amsterdammer over het literaire tribunaal in de Boekenweek van 1949 waar mannelijke schrijvers, onder wie Albert Helman en Simon Carmiggelt, Anna Blaman terecht wilden stellen omdat haar boek ‘ondermaats’ zou zijn en omdat de Rotterdamse schrijfster die in 1905 werd geboren als Johanna Petronella Vrugt, het lezerspubliek opzettelijk misleid zou hebben. Albert Helman wenst Anna Blaman ‘een spoedige en plezierige ontmoeting met een welgeschapen tandarts’ toe. ‘Daar moet een piemel in’, zou men anno 2021 zeggen.
Overigens is het niet zo dat Anna Blaman alleen maar verguisd werd. Simon Vestdijk, F. Bordewijk, E. du Perron, Adriaan van der Veen en anderen lieten zich bewonderend uit over haar werk waarvoor ze in 1956 de P.C. Hooft-prijs ontving. Simon Vestdijk schreef in Het Parool dat hij Eenzaam avontuur ‘zonder enig voorbehoud als een meesterwerk’ beschouwde. Anna Blaman was de tweede vrouw die de P.C. Hooft-prijs kreeg en de eerste Nederlandse auteur van wie het hele oeuvre werd bekroond. Pas 23 jaar later werd weer een vrouw, Ida Gerhardt, met deze prijs onderscheiden. Op leven en dood, Anna Blamans derde roman, werd in 1956 met de Prozaprijs van de gemeente Amsterdam onderscheiden.
Canonisering
Saskia Pieterse geeft net als Wout Vlaeminck en vroege critici hoog op van de kwaliteit van Anna Blamans werk en vraagt zich af waarom ‘de positie van vrouwelijke schrijvers in de literaire canon steeds maar weer bevochten moet worden’. Vrouwelijke auteurs worden steeds weer vergeten en moeten steeds weer ‘opgevist worden uit de literatuurgeschiedenis’, zoals de Vlaamse Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren (KANTL), die vorig jaar een Nederlandstalige literaire canon met 46 mannelijke en 4 vrouwelijke schrijvers samenstelde, het noemt. In de KANTL-podcastreeks Canonconversaties leggen literatuurwetenschapster Maaike Meijer en schrijfster Annelies Verbeke uit waarom vrouwen vaak de canon niet halen of er bij een ‘reorganisatie’ weer uitgewerkt worden. Volgens Maaike Meijer speelt ‘het vooroordeel dat vrouwen minder interessant of minder goed zouden schrijven’ vrouwelijke auteurs parten. In een begeleidende tekst bij de podcast schrijft ze:
Dat vooroordeel is de belangrijkste sta-in-de-weg voor de canonieke status. Het is ook moeilijk grijpbaar, want het wordt niet vaak meer expliciet geuit: het werkt indirect maar daarom juist des te krachtiger. Door mannen geschreven teksten worden bij voorbaat serieuzer genomen, innovatiever gevonden, beter gelezen en beter geïnterpreteerd, terwijl elk door een vrouw geschreven boek gemakkelijk wordt geassocieerd met populaire door vrouwen geschreven ‘chicklits’, dokterromans, kortom ‘vrouwenboeken’. Uiteraard bestaan er ook populaire mannengenres (thrillers, detectives), maar die worden niet collectief in een negatieve hoek gedirigeerd als ‘straatjongenslectuur’ of ‘mannenpulp’. Dat soort negatieve labels bestaat niet eens.
Verhalen
Maarten Doorman, Wouter Vlaeminck en Saskia Pieterse besteden vooral aandacht aan de romans van Anna Blaman, waarvan momenteel alleen Eenzaam avontuur in druk verkrijgbaar is in de boekhandel. De huidige editie van Anna Blamans bekendste werk verscheen in 2010 bij Meulenhoff ter gelegenheid van het Blaman Jaar. Nog beter dan haar romans vind ik Anna Blamans korte verhalen, die voor het laatst in 1992 verschenen bij Meulenhoff onder de titel De verhalen, en die voor een habbekrats bij Boekwinkeltjes te koop zijn. De prijs voor de bundel, die bestaat uit vrijwel alle verhalen en novellen die Anna Blaman schreef, varieert van 2 tot 8 euro.
Eenzaamheid en de dood kenmerken de meeste verhalen die stuk voor stuk sublieme psychologische karakterschetsen van de personages bevatten. In ‘Singeldrama’ (1939), het eerste verhaal in de bundel, gaat het om een aangekondigde dood. De eenzame Anna van Putteren, die een vakantieliefde beleefde met de oudere Nel Kribbe die wordt verbeeld als een tijdelijke en zeer avontuurlijke gokverslaving, ziet haar routine doorbroken als ze in het park tegenover haar huis waar ze elke ochtend wandelt een man met ‘een brede zware hoed’ tegenkomt. Anna is herstellende van liefdesverdriet om Nel, die ze als een ‘voze springplank naar een leven dat trok en weerzin wekte’ beschouwt. Ze is bang voor Nel, die ze wil maar niet durft te schrijven, en voor de man in het park. Anne probeert het ‘voze’ van haar liefde van zich af te spoelen door veelvuldig te douchen.
In Anna’s dromen loopt Nel naakt over straat en is de enge man eigenlijk heel aardig. Hij heeft nog gave tanden ook; het gebit is een belangrijk motief in Anna Blamans werk. Terwijl Nels gedroomde naaktheid decorumverlies betekent, wordt de man in de droom, die ze een ‘schone boord’ aandoet steeds aantrekkelijker. Er is sprake van een soort geluk. In de werkelijkheid, in het park, is de situatie onheilspellender. Als Anna de man weer tegenkomt, verlaat ze uit angst het park. ‘De rottingsgeur liep tot de uitgang met haar mee. De wijdopen zilvergrijze hekken wezen haar koel uit.’ Dit kan niet goed aflopen, en dat doet het dan ook niet. De man achtervolgt Anna, belt aan en als zij open doet knijpt hij ‘haar strot tot gruis’. ‘Nel Kribbe krijgt nu eindelijk ook post’, luidt de slotzin van het verhaal.
Personificaties
De vele prachtige personificaties in ‘Singeldrama’ versterken het gevoel van eenzaamheid en onheil. Anna geeft geen gehoor aan haar verlangen naar de liefde en naar Nel omdat ze het risico op maatschappelijke afkeuring wil mijden en niet wil worden meegesleept door haar gevoel. ‘Van deze zomer heeft ze nog gezinspeeld op die dingen. […] Maar als de dingen zelf gaan zinspelen wordt het ernst. De springplank.’ Het park is net zo onveilig geworden als Anna’s gevoelens. Omdat ze de man niet meer wil tegenkomen, mijdt ze het en wordt het park ook eenzaam.
De vierde dag lag daar het park vergeefs. De juffrouw liet het in de steek. Het stond nu eenzaam te vergaan tot een kadaver dat zijn zoete geur verspillen moest aan een die er geen neus voor had.
De eenvormigheid en anonimiteit van de stad ontmenselijkt Anna en rechtvaardigt haar dood in de ogen van de moordenaar.
En hij bespiedde het raam waarachter ze te kijken zat. […] Het raam was verloren in de gevelrij, en die gevels zijn alle gelijk. Dat neemt het menselijke van haar af.
Een eeuwenoude boom is de hoofdpersoon in ‘De rode beuk’ (1949). Iedereen houdt van de statige boom en bewondert zijn goedheid en wijsheid. De mensen in het verhaal, bewoners van een villa en wandelaars, koesteren de verwachting dat de boom ‘het broze en zo kortstondige mensenbestaan’ beschermt. Dat gebeurt niet want het is oorlog. De nazi’s vermoorden vijf bewoners van een naburige villa en de machtige boom is niet in staat een vluchteling die zich tussen zijn takken schuilhoudt te beschermen. Ook de mensen behoeden hem niet voor de dood.
Een villabewoonster slaat de man ‘in het binnenste van het gebladerte’ gade en sluit haar gordijnen op het moment dat een Duitse soldaat en een Nederlands meisje onder de boom staan te zoenen. De soldaat hoort de vermoeide vluchteling, schakelt hulp in en zes Duitsers met machinegeweren schieten de man dood. De boom wordt gekapt. ‘Hij kon en mocht ten enenmale niet meer de prachtige beuk zijn aan de ingang van de oprijlaan van villa Weltevreden.’
De beuk is de ‘winnende verliezer’ van de oorlog. Zijn dood vrijwaart de mensen in het verhaal van een gewetensonderzoek omdat ze rouwen om het verlies van de boom. Waarom haalde niemand de vluchteling, die vele uren in de boom zat, naar binnen?
Het contrast tussen het relatief veilige leven in Weltevreden en het gevaar van de oorlog wordt weergegeven door een beschrijving van het mooie weer die de schoonheid van villatuin, een goddelijk lusthof, benadrukt. Drie keer wordt op de tweede pagina van het vijf pagina’s tellende verhaal verteld dat de hemel ‘Maria-blauw’ was. Drie keer wordt de vluchteling verloochend. De eerste keer wordt hij met een toneelkijker bekeken door de villabewoonster, de tweede keer wordt hij onzichtbaar als zij de gordijnen sluit terwijl de Duitse soldaat onder hem staat en de derde keer wordt hij doodgeschoten. In de uren tussen de ontdekking en de dood van de vluchteling gebeurt er niets, een uiterst actueel gegeven. Als de Duitsers de dode man omdraaien, staart hij naar het ‘firmament’ dat niet meer Maria-blauw maar verduisterd is.
Eenzaam aan zee
In ‘De zwemmer’ (1957) wil het niet vlotten met de vakantievreugde aan zee. Het strand is nog naargeestiger dan het dorp waar Anna en haar vriendin verblijven en het is slecht weer. Het stormt, de zee raast en ‘het heelal was potdicht’. Anna heeft last van de omgeving, terwijl haar vriendin denkt dat ze gelukkig en eenzaam kunnen zijn in het niemandsland ‘tussen de wereld en de zee’. Er is echt nog iemand aanwezig, een zwemmer die worstelt met de branding in een ‘zee als een wirwar van sissende reptielen’. De vriendin probeert Anna te dwingen tot rust, ontspanning en amoureuze aandacht. Als ze daar niet in slaagt, ontleedt ze haar karakter. Ze bewondert Anna’s mensenkennis maar verwijt haar het slachtoffer van haar fantasie zijn. Als ze mensen ontmoet, ziet Anna volgens haar vriendin meteen voor zich ‘hoe ze geestelijk verhongeren, gepijnigd worden, tot waanzin gebracht en uiteindelijk als beesten sterven.’ Anna antwoordt, terwijl ze de zwemmer in de gaten houdt en haar angst om uitgelachen te worden door haar geliefde overwint, dat het haar niet om de slachtoffers, maar om de mentaliteit van de daders gaat. De geliefde lacht inderdaad en schampert ‘Liefde! Er moest wat meer liefde zijn!’ Anna voelt zich volkomen onbegrepen terwijl haar vriendin in de veronderstelling verkeert zojuist aangetoond te hebben dat ze haar beter kent dan zij zichzelf, en verweert zich met de uitspraak ‘Ik heb het niet over liefde, ik pas wel op. Ik denk alleen nog maar aan een klein beetje redelijke aandacht, niet uit liefde voor elkaar (dat is te veel gevraagd, véél te veel), maar alleen om elkaar het leven mogelijk te maken.’ Eenzamer dan dat kunnen twee mensen aan zee niet worden.
Diepzee-visje
Het mooiste verhaal van Anna Blaman vind ik ‘Feestavond’ (1950) waarin de ambiguïteit van de personages hoogtij viert. Daniël de Leeuw is een huisarts met ambities en een mooie echtgenote, Elize. Hij wil graag hersenchirurg worden en heeft daarvoor zijn rijke, oude studievriend Rosnak nodig. Elize, door Daniël kinderlijk gevonden, fungeert als instrument in zijn ambitie. Zij moet zich mooi aankleden en indruk maken op Rosnak en andere vrienden op een feestavond in diens huis waarbij de schrijfster Erica Hart, die veel op Anna Blaman lijkt, een novelle zal voorlezen.
Daniëls uitgangspunt is heteronormatief: hij denkt met een vrouw een man te verleiden om geld te geven. Elize heeft geen zin in de feestavond. Ze voelt zich gebruikt door Daniël en is zich bewust van haar gebrek aan autonomie binnen haar huwelijk. ‘Elize voelt zich door het noodlot verschalkt. […] Hij leverde haar dus uit aan dat Rosnak-milieu, aan Rosnak zelf.’
Daniël is zich bewust van Elizes weerstand, die bij hem wrevel wekt.
Het gaat er maar om dat hij jou en mij aannemelijk vindt, meer niet. – En met plotselinge stemverheffing: Maar jij schijnt dat nogal eigenaardig op te vatten, het lijkt waarachtig wel alsof ik je ga prostitueren. – (…) Dat het daarop lijkt hindert me juist, zei ze zacht.
Ook Rosnak heeft Daniëls spel door. Als Rosnak alleen is met Elize maakt hij geen avances maar zegt dat Daniël ‘ontzettend intuïtief’ is. Rosnak zegt hier op nogal versluiderde wijze dat Daniël aanvoelde dat hij homoseksueel is en geen misbruik van haar zal maken, iets dat Elize niet van tevoren wist. Zij zegt bitter dat Daniël beneden zit te drinken terwijl hij ‘zijn vrouw versjacherde’. Omdat heteroseksualiteit de norm is, wat in de jaren veertig van de vorige eeuw toen Blaman dit verhaal schreef nog sterker het geval was dan nu, had Elize een andere aanname over de ontmoeting met Rosnak, die Daniëls gezicht ‘mooi’ en ‘getourmenteerd’ vindt, ‘het gezicht van een boze en verdrietige engel’.
Rosnak vertelt Elize dat hij vroeger van haar man hield, maar dat nooit tegen hem heeft verteld. Daniëls seksuele identiteit blijft diffuus. De schrijfster Erica Hart en Rosnak benadrukken hoe ‘ongerept’, ‘allemachtig onbedorven’ en ‘engelachtig’ Elize is. Dat zou erop kunnen duiden dat Daniël en Elize niet met elkaar naar bed gaan. Duidelijk is wel dat Daniëls verhouding tot vrouwen weinig hartelijk, zelfs hooghartig, is en dat hij zeker niet uit is op heteroseksuele avonturen. Een vrouw in een bar die hem uitnodigt met haar mee te gaan wijst hij resoluut af.
Daniëls superieure houding tegenover vrouwen blijkt niet alleen uit het doelbewust inzetten van Elize voor zijn ambitie om zich te specialiseren in de neurochirurgie. Het begint al met zijn kritiek op het uiterlijk van Elize aan het begin van de novelle. Zijn weerzin jegens de vrouw van Evert Wouts is groot. Hij vindt de vrouw ‘onverzorgd’, ‘een lelijk kind’ en een ‘dom wijf’ . Ze heeft volgens hem ‘konijneogen’, die fascinerend zijn door hun ‘domheidsmacht’. Door haar gebrek aan intelligentie heeft zij niet door dat Evert in zijn eigen braaksel is gestikt. ‘Een klein beetje meer intelligentie, en je had nog geleefd, mijn jongen.’ Het is duidelijk dat voor Daniël de Leeuw (de leeuw geldt als de koning van het woud) vrouwen prooidieren zijn. De enige voor wie Daniël warme gevoelens lijkt te koesteren, is zijn patiënt Evert Wouts, een man met een inoperabele hersentumor. Voor de feestavond begint, overlijdt Evert.
Opvallend is Daniëls eenzaamheid. Hij voelt zich niet thuis in de wereld.
De buitenwereld kwam hem voor als een schimmenspel dat tot een lugubere autonomie was gekomen en nu zichzelf opvoerde. Alles had iets vervluchtigds, alsof het nergens op te grijpen was; maar tevens bleef er in die vluchtigheid iets kleinmoedigs en taais, met geen mensenmogelijkheid aan zichzelf te onttrekken. Een mensenwereld in de ban van zichzelf opgelegde onbenullige plichten, gehoorzamend van spelregels waarvan je wel kon braken.
Hij is afgezonderd van de mannen die voor hem belangrijk zijn. Hij mist het begin van Rosnaks avondje omdat de vrouw van Evert belt. Het overlijden van Evert maakt hij ook niet mee. Zijn patiënt is al gestorven als hij arriveert. Op het moment dat hij de overleden Evert ziet, realiseert hij zich hoeveel hij van de man hield. Voor het opbouwen van een diepere relatie, platonisch of fysiek, is het definitief te laat. Na Everts verscheiden bewondert Daniël haast vertederd zijn uiterlijk. Hij vindt Evert ‘aangrijpend mooi’. ‘[H]et haar op zichzelf was weer mooi; kleine-jongetjeshaar, zacht zijig blond.’ Daniël spreekt ook van een ‘marmeren schoonheid’.
De positieve bewoordingen die Daniël voor Everts uiterlijk gebruikt, staan in schril contrast met de vele afkeurende termen waarmee de arts Elize en Everts vrouw beschrijft. De man Evert Wouts is een gelijkwaardige partner voor Daniël de Leeuw. Hun namen weerspiegelen die gelijkwaardigheid. De leeuw is, zoals al gezegd, de koning van het woud. De achternaam Wouts is een patroniem, afgeleid van Wouter of Walter. Walter betekent ‘heerser van het woud’. Ook Evert is een naam die kracht uitdrukt. De betekenis is ‘sterk als een ever’. Daniël ziet in Evert zijn ‘Christus’ en stelt dat er pas na zijn dood van hem gehouden wordt. Daniël betekent ‘God is mijn rechter’. Daniël speelt God over het huwelijk van Evert en zijn vrouw. Dat huwelijk had er van hem niet mogen zijn.
Daniëls liefde voor Evert lijkt onvoorwaardelijk. Zijn liefde voor Elize – hij zegt een paar keer expliciet dat hij van haar houdt – is wel voorwaardelijk. ‘Daniël was een man die altijd precies wist waarom en in hoeverre een ander iets voor hem betekende.’ Elize moet voor hem ‘shinen’ bij de Rosnaks en aan allerlei andere voorwaarden voldoen. Daniël noemt haar ‘zo dwars als een ezel’ en vindt zichzelf ‘fair’ omdat hij haar de kans geeft ‘het voor me te verpesten’. Op het feest aangekomen, loopt hij zijn echtgenote straal voorbij in de focalisatie van Erica Hart, die bijzonder van ‘het diepzee-visje’ Elize is gecharmeerd.
Juist zijn conformatie aan de heteroseksuele norm vergroot Daniëls eenzaamheid. Elize ontdekt op de feestavond, waar zij uit zichzelf nooit naartoe was gegaan, een andere wereld, waarin heteroseksualiteit niet de norm is, ze wordt gewaardeerd door Rosnak en zijn vrouw (zij vinden haar kinderlijkheid niet storend en haar uiterlijk niet onvolkomen) en aantrekkelijk gevonden door Erica Hart, het alter ego van Anna Blaman, die in dit verhaal ook haar poëtica uit de doeken doet. ‘Wat ik haat is het estheticisme, het romanticisme, het sentimentalisme.’ Erica Hart houdt een indirect pleidooi voor het existentialisme. Als een criticus haar voorhoudt dat kunst hoort te gaan over ‘heel de wereld, heel het leven (…) en niet alleen het psychologisme of, luister goed, Erica Hart, het erotisme’ en ook haar fascinatie voor wegrottende gebitten bekritiseert, neemt een luisteraar in een fluwelen pak het voor de auteur op.
Zolang jou de erotiek intrigeert, Erica Hart, niet het erotisme zoals meneer de criticus zei – dat was alleen maar weer een van zijn lage streken – zolang hóór je te schrijven over erotiek. En zolang witte, gele of groene tanden en kiezen jou intrigeren, zolang behóór je ’t te hebben over tanden en kiezen.
Zo schrijft Anna Blaman een jaar na het boekentribunaal van Albert Helman en Simon Carmiggelt haar eigen verdediging.
Nieuwe generatie
Anna Blamans romans en verhalen zijn vanwege haar psychologische inzichten, haar weergaloze stijl en haar compositiekracht een feest om te lezen. Ze grossiert in prachtige zinnen, fascinerende vergelijkingen en personificaties die je bijblijven. Toch is de schrijfster, die volgens Maaike Meijer naast onder anderen Carry van Bruggen, Maria Dermoût, Anne Frank, Etty Hillesum, Marga Minco, Helga Ruebsamen, Doeschka Meijsing, Hella Haasse, Andreas Burnier en Patricia De Martelaere een plaats in de literaire canon verdient, nagenoeg vergeten. Saskia Pieterse in De Groene Amsterdammer:
We slagen er niet in ons het schrijverschap van Anna Blaman te herinneren. Jawel, in kleine kring leeft haar naam nog, gaan de anekdotes rond, maar in het grotere geheel van onze cultuur is de intellectuele kracht die haar schrijven voortstuwde niet ingedaald, noch haar soevereiniteit en persoonlijke moed. Ook is er amper weet van de backlash die haar werk en persoon opriepen, de conservatieve reflexen die zich in het hart van de literaire cultuur bleken op te houden.
Anna Blaman verdient niet alleen een plaats in de canon. Ze verdient ook een nieuwe generatie lezers. Daarvoor is allereerst nodig dat haar boeken opnieuw uitkomen op papier en als ebook en verspreid worden, via de boekwinkel, de openbare bibliotheek, de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL), Nederland Leest, nascholingscursussen voor docenten Nederlands, voordelige uitgaven voor het onderwijs en Lezen voor de lijst.
Marie-José Klaver
Anna Blaman – De verhalen. Meulenhoff, Amsterdam, 366 blz. (Slechts antiquarisch verkrijgbaar.)
Fixdit-leesclub Eenzaam avontuur
https://www.queridoacademie.nl/fixdit-leesclub
Saskia Pieterse, Het gouden ei voorbij (De Groene Amsterdammer)
https://www.groene.nl/artikel/het-gouden-ei-voorbij
Wout Vlaeminck, Waarom de boeken van Anna Blaman onze aandacht nog verdienen (De lage landen)
https://www.de-lage-landen.com/article/schrijvers-die-nog-maar-namen-lijken-de-woestenij-van-eenzaamheid-bij-anna-blaman
Canonconversaties KANTL – Maaike Meijer en Annelies Verbeke in gesprek over vrouwelijke auteurs in de canon.
https://kantl.be/agenda/canonconversaties
Maaike Meijer over vrouwen in de canon: ‘Zet daar een vrouw’.
https://literairecanon.be/assets/files/general/Canon-Maaike-Meijer_voor-publicatie.pdf
Foto: Anna Blaman ontvangt de P.C. Hooftprijs in 1957. Foto van Harry Pot / Anefo in het Nationaal Archief (CC0).
https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/fotocollectie/detail?limitstart=3&q_searchfield=anna%20blaman