Verontrustende beelden uit een wrede wereld

In de jaren vijftig stelde de poëzie nog wat voor. Als je tenminste naar de reacties kijkt, die de gedichten van de jonge generatie opriepen. Want wat waren ze kwaad, de traditionele poëzielezers. Bertus Aafjes had het zelfs over de S.S. die hij onze letteren zag binnen marcheren. Geen gering verwijt in een tijd dat de Tweede Wereldoorlog amper een jaar of vijf, zes achter hem lag. Wat moet hij zich vreselijk ongerust gemaakt hebben! En waarom? Omdat Lucebert en kornuiten gedichten schreven die ‘ruisen als het zaad’ en niet ‘kraken als kostschoolse gewaden’. Je kunt in een lelijke wereld immers geen schone verzen gaan zitten schrijven, was de gedachte. Of in de woorden van Lucebert:

ik heb daarom de taal
in haar schoonheid opgezocht
hoorde daar dat zij niets menselijks meer had
dan de spraakgebreken van de schaduw

Robert Anker (1945) confronteert de lezer in zijn laatste bundel gemraad slasser d.d.t. ook met de onaangename werkelijkheid van alledag. En dat terwijl Vrij Nederland over een van zijn vorige bundels nog schreef: ‘Ondanks zijn verhuizing naar de stad is deze dichter op zijn plaats gebleven, te weten in zijn eigen hoofd, met zijn eigen aangeboren voorkeur voor het schone en aangename.’ Misschien moeten we vaststellen dat die stad hem inmiddels niet in de kouwe kleren is gaan zitten. Een paar regels om de toon te zetten:

Grandioos mislukt aan de navelstreng
wil je houwen fokking trouwen
nestje baby bouwen rouwen op hun tijd
dat noemen ze ‘ik’ fok de shit
en de navelstreng zo eng
mijn leven zeker streng als een ontwenningskuur
[…]
ik kom ’s ochtends niet meer thuis
ik heb nono huis, ik hoef geen buis
ik huur mezellef van het leven voor een snuif
[…]

Straattaal. Raptekst. Dat zijn de kwalificaties die me het eerst te binnen schieten. De regels komen uit het eerste gedicht van de cyclus ‘Het volle pond’, waarin de gedichten de lezer meenemen naar straten waar het overdag nog best rustig is, maar waar je ’s avonds beter niet kunt komen. Straten waarover we liever zouden horen dat ze niet bestonden. Of dat het er tenslotte allemaal nog goed kwam. Maar de realiteit is anders. De straten bestaan wel en lang en gelukkig leven doe je daar niet. Dat is verontrustend voor een bedaagde poëzielezer. Maar wel weer heel herkenbaar voor een jongere generatie. Een generatie die opgroeit met MTV en de geneugten van het internet.

Ankers bundel opent met de cyclus ‘gemraad slasser d.d.t.’ Ook Gemraad Slasser, woont in deze wereld. Hij is een criminele psychopaat met een ongezonde seksuele voorkeur voor jonge meisjes. Maar hij beschouwt zichzelf liever als een ‘normale’ hedonist. In de tweede cyclus ‘Meisjeskutjestijd’ verplaatst de bundel het perspectief naar het platteland, waar wel erg stereotype boeren over hun verlangens en geneugten mijmeren.

Wij doen het met een verken glijmt de boer
als wij ondersteld zijn en de stadse hand
geen uitkomst biedt

Maar de gedichten in gemraad slasser d.d.t. spreken zich niet alleen uit over het wrede bestaan in de marge van de samenleving. Verderop passeren ook salarisschalen en shopping malls de revue, al wordt een mens daar ook al niet vrolijker van:

De vrede vliegt te pletter op het glas
van de volksgezondheid
de salarisschalen
de huisvestingsvooruitzichten
het democratische gehalte van onze onmin
de nieuwe natuur.

Oorsuizingen? Hersenletsel? Oude natuur?
De vrede vindt de moker die hij nooit is kwijtgeraakt.

Achter het glas het woeden van de vrijheid.

De cursivering is van mij. En nee, de gedichten bieden de lezer niet bepaald een beeld van de wereld waar veel vertrouwen voor de toekomst uit spreekt. Maar ze geven ook nergens een oordeel. Het is zoals het is. Zo is het personage Gemraad Slasser, dat in een aantal gedichten figureert, nergens met evenzoveel woorden de psychopaat waar ik hem hierboven voor uitmaakte. Sterker nog, dat wordt zelfs expliciet ontkend in het gedicht ‘gemraad retrouvé’: ‘jeugdpsychose? gek! gewoon het hedoheden’. Gemraad Slasser geniet van het leven. Het is de lezer zelf die het ongemak creëert dat zich steeds steviger in zijn hoofd nestelt. En niet toevallig is dat hetzelfde ongemak dat wij bij het zien van bepaalde beeldende kunst ervaren. De laatste cyclus uit de bundel, ‘In de blubber’, opent met een rijtje namen. Een opdracht? Een motto? Nee, dan houd ik het toch liever op een gedicht in de beste traditie van K. Schippers. Het gaat als volgt:

Rob Birza
Tracey Emin
Sven Kroner
Erik van Lieshout
Paul McCarthy
Jonathan Meese

Wat doen die namen daar, vijf bladzijden voor het einde? Wie deze kunstenaars kent, heeft misschien al wel een begin van een vermoeden. Het zijn stuk voor stuk naoorlogse kunstenaars wier werk een duidelijke visie op de hedendaagse wereld geeft. Voor wie dat zien wil, natuurlijk. Het is in ieder geval een aardig leesexperiment, om deze namen te googelen, terwijl je in Ankers bundel zit te lezen. Dat vereist dan misschien wel een niveau van multitasken waarop onze leerlingen een stuk beter uit de voeten kunnen dan wij, maar het levert wel een stel fraaie illustraties op van de verschillende kunstzinnige invalshoeken bij het thema ‘het woeden van de vrijheid’. Misschien een idee voor een aardig ckv-project?

Jan de Jong

Robert Anker – gemraad slasser d.d.t. Querido, Amsterdam. 72 blz. Antiquarisch vanaf ± € 12.50, e-book € 4,49

De recensie stond eerder in Levende Talen Magazine 2010-3