Recensie: Eric de Kuyper – De hoed van tante Jeannot en andere titels
Armoede en dominante vrouwen. Herinneringen
In december 1990 werd De hoed van Tante Jeannot. Taferelen uit de kinderjaren in Brussel van Eric de Kuyper bekroond met de Belgische NCR-prijs als het beste literaire debuut.
Nu [1991] is de schrijver een van de zes genomineerden voor de Europese Literaire Prijs. Op 26 november wordt in Dublin bekendgemaakt wie de prijs, die een waarde vertegenwoordigt van zo’n 45.000 gulden [20.500 euro], in de wacht heeft gesleept — en, naar mag worden aangenomen, op grond waarvan.
Betekent het dat Eric de Kuyper de beste Nederlandstalige schrijver is als hij in Dublin de gelukkige wordt? Je zou dat al kunnen concluderen uit zijn nominatie, maar strookt die conclusie met de realiteit?
De Kuyper debuteerde in 1988 met Aan zee. Taferelen uit de kinderjaren. En dus niet met het boek waarvoor hij vorig jaar eigenaardig genoeg die Belgische debuutprijs kreeg. In deze autobiografische bundel haalt de schrijver herinneringen op aan de zomers uit zijn jeugd die, toen de oorlog eenmaal voorbij was — De Kuyper werd in 1942 in Brussel geboren — onder leiding van de grootmoeder in de beste vooroorlogse traditie werden doorgebracht in de badplaats Oostende.
Het boek is geschreven in de derde persoon en bestaat uit, zoals de ondertitel al zegt, taferelen die haast filmisch worden neergezet. De Kuyper is dan ook in de eerste plaats filmmaker. Zijn films Casta diva, Naughty boys en Pink Ulysses baarden enig opzien. Aan de universiteit van Nijmegen was De Kuyper docent filmtheorie voordat hij onderdirecteur werd van het Nederlands Filmmuseum. Het filmische in zijn proza herkennen we vooral in de aandacht voor het detail die wezenlijk onderdeel uitmaakt van, je zou bijna zeggen, de belichting van zijn teksten.
Ook uit zijn andere boeken — bij de Nijmeegse uitgeverij Sun verschenen er tot nu toe vijf in uniforme uitvoering — spreekt die liefde voor het kleine: uit het recentste, Dag stoel naast de tafel. Kroniek van het dagelijkse, nog het meest. Zoals in Aan zee weet De Kuyper in De hoed van Tante Jeannot op voorbeeldige wijze de sfeer van zijn jeugdjaren op te roepen. Brussel, de late jaren veertig, een leven in nette armoede met dominante vrouwen: de moeder, de grootmoeder, tantes.
Ook hier gaat de schrijver fragmentarisch te werk: de herinneringen buitelen om elkaar heen. Wel zijn ze in dit boek op thema geordend, en als betrof het een wetenschappelijk werk zijn de thema’s achterin terug te vinden in een alfabetische index. Aldus wordt gesuggereerd dat het boek in willekeurige volgorde te lezen is. Wie iets over ‘strijkdag’ wil lezen, gaat naar bladzijde 20; ‘wasdag’ komt op bladzijde 10 aan de orde, terwijl over ‘pralines’ wordt geschreven op bladzijde 133.
Als geen ander verstaat De Kuyper de kunst om zijn jeugdherinneringen weer te geven door de ogen van het kind dat hij was, ook al scheppen de derde persoon en het afgewogen taalgebruik (dat niet van een kind is) enige afstand. Maar die afstand is er immers ook in jaren: de schrijver is veertig jaar ouder dan het kind dat in Oostende bloemen kocht voor tante Mimi, zijn peetmoeder, of in Brussel zijn moeder hielp bij het aansnoeren van de veters van haar korset.
Een enkele keer veroorlooft de schrijver zich commentaar op de beleving van het kind: ‘Soms openbaarde zich volkomen onverwacht een hele buurt. Dat overkwam hem bij de bovenstad. De buurt klapte voor hem open, verbaasde en fascineerde hem. Hier had zich, buiten zijn weten, zo lang een andere, tweede stad verborgen gehouden (…). Het was een totaal andere stad: brede, met veel bomen omzoomde lanen, herenhuizen en stoepen om te lopen. (…) Later kon hij een naam op deze stadssfeer plakken: het was een soort Parijs, een nabootsing van de chiquere Parijse buurten. Maar dat wist hij toen nog niet, of liever, hij voelde het aan zonder dat hij er een naam aan kon geven.’
In Mowgli’s tranen beschrijft De Kuyper het afscheid van de kinderjaren en de met vraagtekens omgeven overgang naar de adolescentie. De vraagtekens betreffen vooral het menselijk licnaam en meer in het bijzonder de prettige gewaarwordingen bij het zien van mannelijk bijnanaakt.
Met Aan zee, De hoed van Tante Jeannot en Mowgli’s tranen heeft Eric de Kuyper op aanstekelijke wijze zijn jeugd in kaart gebracht. Een tafel voor één, Reisberichten en het al genoemde Dag stoel naast de tafel voltooien voorlopig het literaire oeuvre van de voor de Europese Literaire Prijs voorgedragen cineast.
‘Zijn die stukjes van jou nu ernstig bedoeld?’ vroeg iemand de schrijver. In zijn laatste boek gaat hij op die vraag in: ‘Een simpel antwoord op die vraag kan ik niet geven. Wel kan ik meteen zeggen dat ze zeker niet als cursiefjes zijn bedoeld, als dingetjes waarom de lezer moet kunnen lachen of glimlachen; als ironische weerspiegelingen van het kleine in onze omgeving. Ik heb een hekel aan die dingen waaraan de gezelligheid van het schilderachtige kleeft. Zijn ze dan ernstig? Ook dat niet.’
De Kuyper noteert eenvoudig wat hij ziet, wat hij meemaakt, misschien met de bedoeling om het ook zijn lezers te laten zien, te laten meemaken. Ook dat maakt zijn werk filmisch: het laat iets zien zoals een film iets laat zien. Alleen gebruikt De Kuyper hier geen camera en celluloid, maar pen en papier.
Blijft de vraag of Eric de Kuyper met zijn kronieken van het kleine de Europese Literaire Prijs moet winnen. Als het erom gaat een eigenzinnig, zorgvuldig geschreven oeuvre te bekronen: waarom niet? Maar als de bekroning betekent dat Eric de Kuyper de enige zaligmakende schrijver in het Nederlandse taalgebied zou zijn: nee, dan maar even niet.
Frank van Dijl
Eric de Kuyper – Aan zee; Mowgli’s tranen; Grand Hotel Solitude; De hoed van tante Jeannot; Tafel voor een; Dag stoel naast de tafel. SUN.
Deze recensie verscheen eerder in Algemeen Dagblad, 21 november 1991.
De Aristeionprijs was de Europese Literaire Prijs die tussen 1990 en 2000 jaarlijks werd uitgereikt. In 1991 ging de onderscheiding niet naar de genomineerde Eric de Kuyper, maar naar de Italiaan Mario Luzi voor zijn boek Frasi e Incisi di un Canto Salutare. Cees Nooteboom kreeg de prijs in 1993 voor Het volgende verhaal, Hugo Claus in 1998 voor De geruchten