Recensie: Jan Fontijn – Tweespalt. Het leven van Frederik van Eeden tot 1901
De ideale held van een biografie door zijn raadselachtigheid
‘Van Eeden is een wonderlijke kerel. En dat is nog zacht uitgedrukt,’ schrijft Jan Fontijn in de derde alinea van Tweespalt, zijn monumentale biografie van Frederik van Eeden waarop hij onlangs in Amsterdam promoveerde.
Fontijn is niet de enige die deze mening is toegedaan. Nescio opende zijn verhaal ‘De uitvreter’ met een van de beroemdste beginzinnen uit de Nederlandse literatuur:
Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter.
Het was Frederik van Eeden, die tot de verbazing van Nescio zo verrukt was van de Sarphatistraat. Fontijns besluit om een biografie over Van Eeden te schrijven kwam voort ‘uit nieuwsgierigheid naar deze vreemde persoonlijkheid en naar de merkwaardige rol, die hij in de Nederlandse cultuur en literatuur op het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw gespeeld heeft.’ Het literaire werk van Van Eeden noemt Fontijn zeer ongelijkwaardig. Dat hij zijn biografie tenslotte Tweespalt noemt, maakt duidelijk dat hij geen hagiografie heeft willen schrijven. Hij zet Van Eeden neer als een innerlijk verscheurd mens, een negentiende-eeuwer, worstelend met de conventies van zijn tijd.
Jan Fontijn heeft uit meer bronnenmateriaal kunnen putten dan zijn voorgangers G. Kalff jr. (die nog tijdens Van Eedens leven, in 1927, het volgens Fontijn curieuze boek Frederik van Eeden. Psychologie van den Tachtiger publiceerde) en Albert Verwey, wiens Frederik van Eeden (1939) het raadsel slechts vergrootte.
Fontijns uitgangspunt verschilde ook wezenlijk van dat van Kalff en Vervey. ‘Kalff was naar eigen zeggen in 1921 aan zijn biografie begonnen om Van Eeden te verdedigen tegen zijn tegenstanders,’ aldus Fontijn, ‘maar wat als apologie was begonnen werd op den duur een requisitoir. (…) Het psychologisch portret, ontsierd al door een teveel aan morele oordeelvellingen, heeft een wankele basis.’ En Verwey, die Van Eeden had gekend als mederedacteur van De Nieuwe Gids én als zwager, hield zich in zijn levensbeschrijving te veel op de vlakte.
Beide vooroorlogse biografen hadden, ieder op hun manier, een belang bij het schrijven over Frederik van Eeden. Fontijn geeft ruiterlijk toe dat het zijn nieuwsgierigheid was die hém dreef. Toch ontkomt een biograaf niet aan het geven van oordelen, het formuleren van verklaringen, het leggen van verbanden, het maken van keuzen. Fontijn:
In het genre van de biografie bestaan er twee tradities: de Amerikaanse ‘bever’- en de Engelse ‘vlinder’ -traditie. De bever, de zwoeger, richt zich vooral op de feiten en probeert zijn bronnenmateriaal, dat hij kritisch benadert, zo volledig mogelijk te maken; de vlinder doet meer aan karaktertekening. Ik heb als biograaf een bever willen zijn, die af en toe zijn vlindervleugeltjes aandoet.
Hoe meer de biograaf zich in zijn bronnenmateriaal verdiepte — over de rijkdom daarvan had Fontijn niet te klagen: Van Eeden liet talloze dagboeknotities, brieven en zelfs aantekeningen over zijn dromen na — en vertrouwd raakte met Van Eedens leven, des te duidelijker kwam hem voor ogen te staan dat hij met een kameleontische persoonlijkheid te maken had. Ook dit gegeven stelde Jan Fontijn voor vragen.
Als er zo iets als een persoonlijkheid bestaat, dan was Van Eeden een persoonlijkheid die vaak geen kern leek te hebben, die zich voegde naar zijn omgeving en de mode van de dag, een windvaantje zo men wil, op wie de stormachtige ontwikkelingen van de laatnegentiende-eeuwse maatschappij krachtig inwerkten.
Fontijn vraagt zich af of zo’n persoon wel te vangen is in een biografie van het type van een renaissance-schilderij waarop de hoofdpersoon prominent staat afgebeeld te midden van het keurig aangeharkte landschap van zijn leven. Moest het niet een biografie worden van het type kubistisch schilderij, ‘waarin allerlei aspecten simultaan aanwezig zijn en waar geen duidelijk middelpunt is? Net zoals hij een bever met vlindervleugeltjes wilde zijn, koos Fontijn ervoor een renaissance-schilderij te maken met kubistische | toetsjes, zodat de tweespalt die het leven van Van Eeden kenmerkte ook tot uitdrukking komt in de vorm waarin Fontijn zijn biografie heeft gegoten.
Van Eeden: de ideale held van een biografie door zijn wonderlijke en raadselachtige persoonlijkheid, maar ook door zijn veelzijdigheid en complexiteit: schrijver, arts, psychiater. Stichter van de productiecoöperatie Walden in Bussum (1898), idealist met communistische sympathieën, antikapitalist, onverbeterlijke wereldverbeteraar. Een rusteloze geest, op het einde van zijn leven gedesillusioneerd. Hij voelde zich miskend en sloot zich in 1922 aan bij de rooms-katholieke kerk. In de laatste jaren voor zijn dood namen zijn geestelijke vermogens sterk af, iets wat hij in heel goed besefte.
In Tweespalt beschrijft Jan Fontijn de eerste veertig jaar van Van Eedens leven. Hij probeert te achterhalen waar die door Verwey als ziekelijk beschouwde onrust vandaan komt en wordt daarbij een handje geholpen door de psychoanalyse. ‘Zij heeft mij ertoe gebracht veel belang te hechten aan de moeilijke positie van de jeugdige Van Eeden tussen twee ruziënde ouders en de hechte band met zijn moeder.’ En omdat seksuele preoccupaties in het leven van Frederik van Eeden zo’n belangrijke rol spelen, ‘ben ik in deze biografie uitvoerig op zijn liefdeleven ingegaan.’
Behalve zijn moeder was één vrouw van blijvende betekenis voor de jonge Van Eeden. Zestien jaar oud is hij als hij verliefd wordt op de drie jaar oudere Henriette Ortt, een zeer christelijk meisje dat hem afwisselend, tot gek wordens toe, aantrekt en afstoot en uiteindelijk na drie jaar een einde maakt aan de romance, mede onder invloed van Frederiks niet aflatende pogingen om haar van haar geloof af te brengen.
Er is dan door de geliefden al heel wat afgetobd. Van Eeden raakt van een kus totaal van slag en hij probeert uit alle macht zijn lustgevoelens te onderdrukken. Seksualiteit is in de negentiende eeuw geen onderwerp waarover vrijelijk wordt gesproken — het verlangen naar lichamelijke omgang is laag, verachtelijk, ontluisterend. In verschillende van zijn romans heeft Van Eeden het probleem van de onderdrukte seksualiteit behandeld, het duidelijkst misschien in Van de koele meren des doods (1900) waarin de hoofdpersoon, Hedwig, sterk de trekken vertoont van Henriette. Uit wraak, omdat Henriette niet met hem is getrouwd, loopt het in het boek slecht met haar af.
Volgens Fontijn heeft nog een vrouw model gestaan voor Hedwig: Jeanne Fontaine, een aan morfine verslaafde hoer die Van Eeden in Parijs ontmoette. Zijn leven lang heeft Henriette Ortt de schrijver door de gedachten gespeeld. Zijn literaire werk lijkt geïnspireerd te zijn door de wens haar van haar ongelijk te overtuigen. Ze hebben elkaar, nadat zij weduwe was geworden, nog enkele keren ontmoet.
Jan Fontijn heeft in Tweespalt de eerste eenenveertig jaar uit het leven van Van Eeden beschreven. Hij koos 1901 als eindpunt van dit eerste deel omdat zich in dat jaar een grote verandering in Van Eedens persoonlijk leven voordeed. De kersverse doctor in de letteren werkt nu aan het tweede deel van deze voorbeeldige biografie van een wonderlijke kerel. [Trots verbrijzeld. Het leven van Frederik van Eeden vanaf 1901 verscheen in 1996.]
Frank van Dijl
Jan Fontijn – Tweespalt. Het leven van Frederik van Eeden tot 1901. Querido, Amsterdam.
Deze recensie stond eerder in Algemeen Dagblad, 28 juni 1990.