Oek de Jong: ‘Het literatuurklimaat is te grof’

In de zomer af en toe een interview uit het rijke Tzum-archief. Een interview uit 2003.

Met Hokwerda’s kind staat Oek de Jong opeens weer volop in de belangstelling. Trouwe fans moesten jarenlang wachten op deze vuistdikke roman. De hoofdpersoon Lin heeft moeizame relaties met mannen. Haar vader, die ze al sinds haar jeugd niet meer heeft gezien, blijkt onbewust toch een grote rol te hebben in haar leven. Een gesprek met Oek de Jong over liefde en geweld, kritiek en respect.

Hokwerda’s kind speelt voor een gedeelte in Friesland. Daar kom je ook vandaan?

Niet echt. Ik heb acht jaar in Dokkum gewoon en de familie van mijn vaderskant is Fries. Ik heb de Dokkumse variant van het Fries gesproken. Daarna heb ik tot mijn achttiende in Zeeland gewoon en toen ben ik naar Amsterdam gegaan. Maar ik heb in mijn jeugd tijdens de vakantie veel tijd in Friesland doorgebracht. Mijn vader huurde dan een huisje in Eernewoude en we hadden een zeilboot. Ik heb er veel gezeild. Met mijn grootouders heb ik ook veel gesproken en ik zie wel karaktertrekken van mijn grrotvader in mijzelf terug.

Welke?

Laat ik mijn grootvader eren door twee eigenschappen te noemen. Hij was meubelmaker in Drachten. Achter zijn huis, dat ook als winkelpand dienst deed, had hij een gebouwtje dat ‘de fabriek’ genoemd werd. Op het toppunt van succes had hij een stuk of acht knechten, die deels uit Noord-Duitsland kwamen. Haast in een meester-gezelverhouding werkten ze. Als ze het vak geleerd hadden, gingen ze terug. Ik kwam er in de jaren vijftig en toen ging het er al wat minder omdat mijn opa moest concurreren met ‘de Bruynzeel’. Dat waren meubels die hij tenslotte ook zelf moest verkopen, maar dat vond hij helemaal niets: meubels als massaproduct. Het moest natuurlijk uit zijn werkplaats komen.

In die werkplaats lagen allemaal soorten hout. Op een gegeven moment tilde hij me op en liet hij me ruiken aan dat hout. Toen drong tot mij door dat hout een geur heeft, een hele sterke geur soms. Hij beweerde dat hij aan de geur de houtsoort kon herkennen. Dat moment is me altijd bijgebleven.

In algemene zin bedoel ik natuurlijk dat hij een echte ambachtsman was. Die liefde voor het ambacht heb ik van hem. Hij hield van zijn vak. Hij was niet alleen meubelmaker, want in de winter maakte hij ook altijd een zeilboot. Dat waren BM-ers. Elke winter zag je daar dus een boot op schragen.

BM-er?

Dat is de meest Friese zeilboot die er is. Bergumer Meer betekent het. Hij is ontworpen door een kapper uit Bergum en die verkocht de bouwtekening voor tien gulden aan wie hem wilde. Dat heeft mijn grootvader toen gedaan.

Wat ik ook van hem heb, is ongeduld. Mijn grootvader was heel ongeduldig. Op het einde van zijn leven had hij nog een draaibank met allerlei gereedschap. Maar als het hem niet snel genoeg ging, begon hij helemaal te trillen van ongeduld.

Er komt nog een beeld boven. Ik ging met mijn grootouders wel eens mee naar de kerk. Hij vond dat het altijd veel te lang duurde voordat mijn oma kwam. Die vergat meestal nog iets, zakdoekje of zo. Dan ging hij in de auto zitten, startte de motor alvast. Dan kwam zij nog aanhobbelen en dan reed hij, gemeen vond ik eigenlijk, al weg terwijl zij haar portier nog open had.

Ze zeggen ook altijd dat Friezen, en Zeeuwen ook, stug zijn.

Zeeuwen kijken echt de kat uit de boom. Ze zijn veel terughoudender dan Friezen. Friezen vind ik veel meer mensen die naar voren stappen en laten zien dat ze er zijn. Confronterend soms. Friezen zijn trots op hun land en hun producten en dat vind je in Zeeland niet zo.

Die vader Hokwerda, een stugge man toch, wordt als een typische Fries gezien.

Ik heb niet het idee dat alle Friezen stug zijn, maar Hokwerda is wel een ‘sample’ van een bepaald soort Friezen. Het is een stugge man die met zijn emoties geen raad weet, terwijl het toch een emotionele man is. Die zijn emoties niet kan uiten en van de weeromstuit bot wordt.

Hokwerda’s kind is voor het eerst sinds lange tijd weer een echte roman. Na Cirkel in het gras (1985) verscheen nog de verhalenbundel De inktvis (1993) en de essaybundel De man die in de toekomst sprong (1997). In een interview heb je gezegd dat je eerst die essaybundel moest schrijven voordat je aan het werk kon met een roman.

Die essaybundel is een verzameling stukken die ik over langere tijd heb geschreven en gecomponeerd heb tot een boek. Essay is eigenlijk een te deftige term, want het zijn heel persoonlijke stukken. Al die stukken samen vertellen het verhaal van mijn confrontatie met allerlei wereldbeelden, die ik traceer in de schilderijen van Vermeer of Caravaggio, maar ook in de poëzie van Paul van Ostayen. Ik denk dat het boek een moment in mijn leven markeert, nadat ik jaren bezig ben geweest met wat je een wereldbeeld noemt. In de essaybundel heb ik de voorlopige conclusie getrokken van die zoektocht. Daarmee heb ik me, afkomstig uit een christelijk milieu, een eigen positie gedefinieerd. Daarna was ik klaar voor een roman.

In die essays komen behoorlijk wat tegenstellingen voor. Caspar David Friedrich ten opzichte van Francis Bacon. Caravaggio, die de meer gewelddadige kant van de kunstenaar laat zien, wordt gezet naast de meer contemplatieve Vermeer. In Hokwerda’s kind zie je die tegenstellingen terugkomen in de keuzes die Lin maakt voor haar minnaars: de gewelddadige Henri en de meer verstandelijke Jelmer. Had je dat zo ook bedacht?

Nee, dat is echt een ontdekking van jou. Daar heb ik helemaal niet bij stil gestaan. Maar ja, het is zo. Ik vind het interessant en positief dat je zoiets in de roman weer terugziet. Dat is blijkbaar het grondpatroon van mijn werk dat zichtbaar wordt.

Lin is de figuur die steeds het gevaar op zoekt. Jelmer komt van een goede familie, heeft beschaving en is een goede man voor haar. Als ze samen naar een film over een gearrangeerd huwelijk gaan, stelt ze zich voor dat ook haar relatie me Jelmer gearrangeerd is en dat ze langzaam maar zeker van hem kan gaan houden. Henri staat meer voor het duistere en aan hem is ze geketend door haar vader. Het sleutelwoord is ‘onbetrouwbaar’ net zoals haar vader onbetrouwbaar is. Het tragische voor Lin is, dat zij ontdekt dat ze zelf ook onbetrouwbaar is.

Willem Jan Otten zei tegen me dat je in interviews steeds zegt dat je de essaybundel nodig had om de roman te schrijven. Volgens hem had je De inktvis juist nodig.

Echt iets voor Willem Jan. Maar hij heeft er wel gelijk in. Ik heb lange tijd weinig geschreven, zo tussen 1985 en 1995. Een moeilijke tijd. De Inktvis geeft op een verhalende manier weer wat ik zeggen moest en De man die in de toekomst springt op een essayistische. Als je ook mijn dagboeken zou publiceren, wat niet zal gebeuren, dan kun je zien in welke processen ik zat.

Die worden gepubliceerd na je dood?

Dat weet ik nog niet. Ik zie wel dat het wel iets voorstelt.

Nou, wat let je?

Julien Green merkt in zijn dagboeken vaak op dat de ware intimiteit, dat wat hij ten diepste is, te lezen valt in zijn romans. Waar de verbeelding in zijn meest extreme kracht kan werken, toont hij het meeste van zichzelf. Die dagboeken van hem zijn wel heel gepolijst, omdat hij wist dat hij die dagboeken voor een publiek maakte. Zo doe ik dat niet. Ik zie mijn dagboek meer als een laboratorium waarin ik ideeën kan ontwikkelen en ervaringen tot scènes maken.

Maar toch zal ik het niet publiceren, want het is heel persoonlijk en ik voel me niet veilig. Als je ziet hoe de recensenten nu in Nederland zijn, een soort wildwest, dan is dat zeer riskant.

Wat is er dan mis?

Ik ben net in Zuid-Afrika geweest en heb er veel Afrikaanse kranten gelezen. Het viel me op dat, ondanks alle grote contrasten in het land zelf, de kranten beheerst van toon zijn. Ze tonen meer respect. Dat is bij ons niet vaak het geval. Als ik de columns in de Nederlandse kranten lees dan zijn die allemaal zo scherp en hard. Zo gericht op het scoren. Dat is onaangenaam.

In recensies zie je heel weinig respect voor schrijvers die jarenlang werken aan een boek. Als ik bijvoorbeeld in de Volkskrant over Hokwerda’s kind lees dat ik bij wijze van spreken nog moet leren schrijven. Tja.

Doet je dat nog wat?

Ach nee. De recensent deed precies wat ik verwacht had, maar het geeft wel het klimaat weer. Je moet ontzettend op je tellen passen. Iedereen is in kampen verdeeld en alles kan: je kunt de smerigste dingen over mensen zeggen. Het klimaat is te grof.

Gerrit Komrij bijvoorbeeld, die je naar aanleiding van de Kellendonklezing over W.F. Hermans belachelijk maakte. Teveel Tolkien gelezen. Teveel naar Star Trek gekeken.

Komrij is een polemist, die uitgenodigd was om het W.F. Hermansinstituut te openen met een rede. Hij weet dat leedvermaak aantrekkelijk is. Binnen een omgeving waarin men Hermans vereert, is het gemakkelijk iemand die kritiek heeft op deze schrijver tot slachtoffer te nemen. Dan krijg je van dit soort oncontroleerbare uitspraken, waaruit in ieder geval blijkt dat hij mijn werk niet heeft gelezen.

Het is zo gemakkelijk. Ik kan hem ook in de pan hakken. Zo van: het is iemand die een goot dichter wil zijn, maar als je een echt groot dichter bent, neem je nooit zo’n functie aan als Dichter des Vaderlands. Over de twee dikke delen polemische geschriften van Komrij durf ik, ongelezen, wel te zeggen dat het grootste deel al verouderd is. Komrij is zogenaamd een vooraanstaand polemist, maar kan iemand een belangrijk intellectueel debat noemen dat hij in dertig jaar polemiek heeft aangezwengeld? Dat is er niet. Kijk, zo gemakkelijk is dat nou.

Ik wind me nu weer een beetje op, maar ik vind het heel jammer dat je niet tot een serieuze ideeënuitwisseling kunt komen op basis van respect. In de literatuurgeschiedenis merk je dat dat anders is geweest. Tussen de twee wereldoorlogen zijn er heftige polemische geschillen geweest die nu interessant zijn omdat je kunt volgen hoe ideeën ontwikkeld werden. Anton van Duinkerken en Menno ter Braak stonden bijvoorbeeld diametraal tegenover elkaar, maar ze toonden wel respect. Dat trekt mij meer aan.

Hermans is degene geweest die in polemieken niet alleen de ideeën van anderen aanviel, maar ook zijn eigen frustratie en rancune inbracht om mensen tot de grond toe af te branden. Dat heeft een slechte invloed gehad.

Was die ideeënuitwisseling ook het uitgangspunt voor het blad De Jacobsladder, dat je met Frans Kellendonk wilde oprichten.

De bedoeling was om een pamfletachtig tijdschrift te maken. Een blad dat onregelmatig zou verschijnen met stukken waarin een kritische visie op de maatschappij werd gegeven. Zijn dood heeft er helaas voor gezorgd dat het niets is geworden. Met Kellendonk was zo’n gesprek over ideeën mogelijk.

En nu?

Ik ben al heel lang bevriend met Willem Jan Otten. Dat is iemand met wie ik graag praat. Hij ziet een gesprek ook als een experiment. Je kunt allerlei standpunten uittesten zonder dat je meteen wordt aangevallen als iets niet klopt. Ik heb daarnaast jarenlang met Andreas Burnier gesproken, helaas ook vertrokken. En over poëzie praat ik met Elly de Waard. Zo kom je langzaam maar zeker je gesprekspartners wel tegen.

In sommige recensies werd de roman naturalistisch genoemd. Dat lijkt me niet helemaal waar, omdat het boek geen verklaring geeft waarom Lin tot hetzelfde gedrag vervalt als haar vader.

Dat woord naturalisme is er in geslopen, omdat een van de eerste recensenten er iets naturalistisch in vond zitten. Die term komt dan in zijn stuk. En daarna zag je het overal terugkomen. Tot het einde aan toe zal dat woord wel op blijven duiken als ze het over dit boek hebben.

Volgens mij heeft het er weinig mee te maken. De echte naturalistische romans, zoals Zola en Emants schreven, zijn verbonden met de toen opkomende positieve wetenschap. Schrijvers hadden het idee dat het lot van mensen op een wetenschappelijke manier vast te stellen was. Het milieu waartoe je behoorde of de ouders die je had tot en met schedelmetingen toe konden er voor zorgen dat je leven wetenschappelijk bepaald in kaart werd gebracht. Daar deden die auteurs iets mee en dat is bij mij absoluut niet het geval.

Ik suggereer natuurlijk wel dat er in het liefdesleven van Lin allerlei verbindingen met het verleden zijn, maar dat is gewoon empirie. Dat kan iedereen in zijn eigen leven constateren.

Lin maakt steeds die keuze tussen het redelijke en het duistere in de mens, maar ze vraagt zich niet af waarom ze dat doet. Haar minnaars wel.

Ze is daar nog niet aan toe. Ze is tussen de vijfentwintig en de dertig en dat is een leeftijdsfase waarin je de dingen vooral ondergaat. Jelmer probeert haar er wel van te overtuigen dat ze haar vader weer moet zien, dat ze na al die tijd de confrontatie moet aangaan. Maar omdat ze hem zo lang niet heeft gezien, kan ze niet constateren dat ze wel heel erg op hem lijkt.

Een lijn, die in je hele werk voorkomt, is het water. Vaak heeft dat direct te maken met de dood. Er verdrinken nogal wat mensen in je oeuvre. Opwaaiende zomerjurken eindigt met zo’n scène, waarbij de hoofdpersoon toch weer bovenkomt. In Cirkels in het gras komt het voor en in De Inktvis. Ook nu verdrinkt een vriend van Henri en begint de roman bijna met een verdrinkingsdood van Lin.

Je had het eerder over die lijn van Caravaggio en Vermeer die je terugziet in deze roman. Blijkbaar is dit ook zo’n gegeven waarbij ik steeds weer uitkom. Ik word door het verhaal naar bepaalde locaties gedreven en je gebruikt natuurlijk de omgevingen die je kent. Het repertoire van een schrijver is maar beperkt. Ik heb nog maar weinig gedaan met Zeeland, maar in Hokwerda’s kind vind je de Friese venen terug. In het gebied bij Eernewoude, Grouw en Drachten heb ik veel gevaren. Het eerste verhaal waar ik iets mee wilde, was gesitueerd in Eernewoude. Ik was negentien en de hoofdpersoon was ook jong en die loopt uiteindelijk het veen in. Maar welke betekenis dat heeft?

In het begin zie je dat de hoofdpersonen willen ontsnappen aan die dood, terwijl het in Cirkel in het gras en in de beginscène van Hokwerda’s kind als een soort verlossing wordt gezien.

Ik denk dat al die symbolische elementen in een boek, zoals water, twee polen kennen. Water kan met doodsdrift te maken hebben, maar water is ook vitaliserend.

In één van de laatste hoofdstukken zitten Lin en Henri op een woonbootje op de Friese meren. Lin is zwanger en Henri gaat toch een nacht weg, en laat haar in doodsangst achter. Dan volgt een gewelddadige scène die de voorbode is van wat later gebeurt. Ik had daar natuurlijk ook een gewoon zomerhuisje voor kunnen gebruiken, maar voor die scène wilde ik absoluut die locatie hebben. Dan heeft zo’n beeld van het veen – dat moerassige, die rottende floralaag, dat geheimzinnige – een hele sterke sfeer voor mij.

Ik heb dan ook veel materiaal tot mijn beschikking waarmee ik iets kan doen. Geluiden en geuren kan ik beschrijven, omdat ik de situatie ken.

Het strand gebruik ik veel voor de meer vitale delen. Zowel Henri als Jelmer gaan er met haar naartoe als ze verliefd zijn.

Of als de liefde over is.

Toch is dat typisch. Lin is door Jelmer verstoten en ze moet weer contact zoeken. Eerst gaat ze naar het strand, ze moet de zee in om weer kracht op te doen voordat ze hem durft te bellen.

Een ander opmerkelijk detail is het gebruik van foto’s.

Daar ben ik gaandeweg mee gaan spelen. Ik werd me er van bewust dat je in een leven heel veel om kunt laten klappen door middel van een foto. Als Lin op een gegeven moment, terwijl ze een hele tijd bij Jelmer is, op een foto de arm van Henri herkent, die hij om een vrouw heeft geslagen, dan voelt ze al de impact die dat op haar zal hebben. Ze probeert die foto te vernietigen, maar de erotiek en de jaloezie hebben al hun werk gedaan.

Als ze later met Jelmer naar Friesland gaat, heeft ze een foto bij zich waarop zij als kind met haar vader te zien is. Jelmer kan uit die foto heel veel opmaken over haar leven. Op die manier heb ik op strategische plekken steeds foto’s gebruikt.

Het boek kent nu een gruwelijk einde. Had je nagedacht over een andere, betere, afloop van het verhaal? Of zou dat teveel programmatisch zijn: je kunt je ontworstelen aan je jeugd.

Vooraf weet je nooit precies hoe een verhaal zich gaat ontwikkelen, maar ik wist al vrij snel dat het boek zou moeten eindigen met een passiemoord. Wat daaraan voorafgaat moet de psychologie weergeven van iemand die in zo’n situatie terechtkomt. Niet iemand die met een criminele inslag of iemand die met drugs bezig is, maar een gewoon mens. Ik wist dus dat het met de hoofdpersoon slecht zou aflopen.

Die personen ken je uit je eigen omgeving?

Dat was een merkwaardige periode in mijn leven. In korte tijd hoorde ik drie verhalen over mensen uit mijn omgeving. Een verhaal van horen zeggen over een jongen die zijn moeder vermoordde. Niet lang daarna ben ik in Moddergat in contact gekomen met de vrouw die later bekend stond als de pensionhoudster van Anjum. We hadden voor een week een vakantiehuisje van haar gehuurd. Ik heb ook gesprekken met haar gevoerd. Ze was intelligent, een gepromoveerd biologe, die veel deed voor de Waddenvereniging.

Later ga je dan reconstrueren en nadenken of je toen al iets gezien had. In dat kleine huisje had ze een wenteltrap laten inbouwen naar een entresol waar je kon slapen. Toen ik voor het eerst de trap opliep, schrok ik me kapot, want als ik was doorgelopen, was ik met mijn hoofd tegen een enorme ijzeren punt aangelopen. Die trap was zo gek geconstrueerd, de draai ook precies anders dan je zou verwachten, dat je automatisch ergens tegenaan zou moeten lopen. Een merkwaardig detail was ook dat ze in haar eigen huis al wekenlang de vloer had openliggen. Nu kijk je terug en huiver je.

Wat me nog meer trof was dat ik uit de Privé moest vernemen dat een meisje, dat ik heb gekend tussen haar achtste en dertiende jaar, een afschuwelijke moord had gepleegd.

Dat waren allemaal mensen die na jaren in een bepaald parket geraakten. Ik wilde me in zo iemand verplaatsen, de hele ‘Werdegang’ meemaken en proberen de psychologie ervan te doorgronden. Het boek begint als Lin vierentwintig is, maar ik moest haar toch een verleden geven. Daarom heb ik in de proloog iets uit haar jeugd genomen dat je bijblijft als je de rest leest. Je krijgt gaandeweg wel meer informatie over haar leven, bijvoorbeeld de tijd dat ze als tafeltennisser een Spartaanse training ondergaat. Zo heb ik allerlei elementen aangebracht waardoor je het verleden van Lin kunt reconstrueren.

Lin is continu in gevecht met haar omgeving. Toch is ze niet in staat om, als er iets gebeurt, de situatie te doorzien. Het overkomt haar steeds; ze is nog niet volwassen en nog niet in staat om haar leven te sturen.

Is dat voor jou ook leuk om te schrijven? Een hoofdpersoon die nog niet weet hoe haar leven in elkaar steekt, terwijl wij als lezer beter weten.

Daar heb ik niet zo over nagedacht. Ik wilde twee dingen: een moordzaak beschrijven en het liefdesleven van twee jonge mensen in de grote stad in de jaren tachtig, negentig. Kenmerkende situaties in een liefdesrelatie. In zoverre is het een document van een tijd. Dat waren mijn ambities.

Toch geloof ik dat niet helemaal. Je dwingt de lezer na te denken over het verleden van Lin. Je gebruikt wisselende perspectieven. Via anderen kijk je naar een beeld dat van Lin wordt opgebouwd. Dat lijkt me toch bewust gedaan.

Misschien wel. Ik kan me niet precies herinneren wat me tijdens die drie jaar allemaal door het hoofd is gegaan. Toch moet je er maar vanuit gaan dat romanschrijvers vaak iets op gevoel doen, hun intuïtie gebruiken en niet tijdens het schrijven al met een afstand naar een boek kijken en bewust dingen aanbrengen. Ik ben uitgegaan van Lin. Hoe ontstaat een isolement? Hoe kan ik liefdeloosheid beschrijven? Dat soort dingen zit wel in mijn hoofd.

Abstracte ideeën over een roman heb ik niet. Ik maak de roman. Ik weet er alles van, maar vanaf het eerste interview over het boek moet ik er over leren praten. Na een paar maanden, nu ongeveer, begin ik dat onder de knie te krijgen en heb ik zelf afstand tot het boek.

Nu de seks. Er staan veel seksscènes in Hokwerda’s kind.

Als je erotische scènes zegt, klinkt het anders. Ik protesteer een beetje tegen het woord omdat ik bij seksscène denk aan films waarbij je een paar minuten twee mensen ontkleed op bed ziet liggen en verder niks. Bij mij is het seks, maar zit er een wereld bij: hun gedachten, hun gevoelens. Er wordt gepraat, er zijn herinneringen, dus het is een heel complex van gebeurtenissen. Seks klinkt zo plat.

Het is ook niet plat. Het gaat steeds om de macht binnen die relaties.

Bij Lin en Henri gaat het steeds om dat ze allebei verlangen naar het moment dat ze hun wapenrusting uit kunnen doen en zich kunnen overgeven aan elkaar. Dat is een harde verhouding. Met Jelmer gaat dat makkelijker. Het gekke is dan dat Henri met zijn gewelddadigheid en scherpte haar dieper raakt dan de lieve en aardige Jelmer.

Rondom Lin blijft ook de suggestie hangen dat ze slachtoffer is van incest of mishandeling. We komen er nooit helemaal precies achter wat er in Friesland is gebeurd.

Incest is niet in mijn gedachten geweest, dat is er dan ook niet in het boek. Er staat alleen een scène in waarin ze als klein meisje op verjaardagsvisite de erectie van haar oom voelt als ze op zijn schoot zit. Ze heeft als klein meisje dus als iets weerloos wat bij een bepaald soort man iets gemeens oproept.

Toch is de proloog vrij gewelddadig en als zij later met Jelmer haar vader bezoekt worden ze bijna geplet onder een auto die hij uit de kraan laat vallen. Die gedachte aan gewelddadigheid is dus niet zo vreemd. Het blijft ook heel onduidelijk waarom haar vader en moeder uit elkaar zijn gegaan. Dat laat interpretaties open.

Die scheiding presenteer ik als een feit. Toch zijn de dingen die Lin overkomen meer een weergave van hoe een leven kan lopen. Hoe exceptioneel dan ook. Door alle verhalen die ik van mensen hoor, ook naar aanleiding van dit boek, blijkt dat die excessieve zaken toch heel vaak voorkomen. Mensen verdringen het, want het is te beschamend om over te praten. Mijn ervaring is toch dat wreedheden vaker voorkomen dan je denkt.

Dan houd je ook de mogelijkheid open dat er mishandeling heeft plaatsgevonden.

Ik kan alleen maar praten over wat er in staat. Er zitten geen scènes in mijn hoofd die er niet in staan. Dat is echt zo. Ik weet bijvoorbeeld niet hoe die echtscheiding tussen die twee tot stand is gekomen. Daar heb ik geen beeld van.

Maar als je iets niet beschrijft, roept dat ook suggesties op.

Dat accepteer ik dan. Maar incest zou ik nooit gedaan hebben omdat het in de literatuur een modieus thema is. Het is al tien jaar prijs met boeken uit Zweden en Amerika.

Bij Henri vertel je wel expliciet dat hij in zijn jeugd is mishandeld.

Toen ik het boek schreef, speelde heel erg de zaak van ‘het meisje van Nulde’. En over Mike, de man die al die afgrijselijke dingen met haar lichaam had gedaan, lees je dat hij zelf als kind mishandeld is. Dat zie je altijd: geweld plant zich voort.

Dan is het toch juist logisch dat je bij Lin ook zo’n lijn in je hoofd hebt. Ik had echt het idee dat er meer tussen vader en kind gebeurd moest zijn. En dat heb je bewust weggelaten.

De titel van het boek heb ik vooral gekozen omdat Lin in al haar liefdesrelaties toch het kind van haar vader blijft. In die relaties wordt haar gevoel gedomineerd door een patroon dat in de verhouding tussen Lin en haar vader lag. Lin is de oogappel van haar vader en tegelijk sart hij haar ook. Dat is het patroon waar ze in zit. Ze wil zo graag een vader hebben die van haar houdt dat ze bereid is om zijn wreedheden te accepteren.

Ik heb ook wel eens van psychiaters gehoord dat de loyaliteit van kinderen aan ouders ongelooflijk groot is. Als een dertigjarige, die als kind misbruikt is, bij een psychiater komt dan zal ze nog zeggen dat hij een goede vader was.

Dat mechanisme zie je ook bij Lin terug. In de relatie met Henri is dat patroon zichtbaar. Die vader is als grote figuur op de achtergrond aanwezig.

Alles wat je nu zegt, ondersteunt mijn interpretatie.

Is dat zo? Ik vertel alleen maar wat ik weet. Ik begrijp wel dat die interpretatie opkomt, maar het heeft niet in mijn hoofd gezeten.

Coen Peppelenbos

Verscheen eerder in Tzum 21, 2003