Recensie: Olivia Wenzel – 1000 kronkelwegen angst
Zelfportret van een getraumatiseerde vrouw
Als ze in Berlijn op een vlucht naar New York zit te wachten, valt haar blik op een man met een baard en een lang gewaad die in een hoekje van de vertrekhal geheimzinnig zit te doen. Doet hij soms een gordel om? Is hij een moslimterrorist? Ze meldt bij een bewaker wat ze heeft gezien – om de vermeende terrorist even terug te zien in een gezellig familietafereeltje, met een vrolijke echtgenote en drie spelende kinderen. Beschaamd, vol zelfverachting, kijkt ze naar de grond. Wat denkt ze toch in stereotypen. En wat is ze toch een angsthaas.
Veel lezers zullen de gevoelens van angst en schaamte herkennen. Maar bij weinigen zullen ze zo diep in de ziel snijden als bij het alter-ego van de Duitse auteur Olivia Wenzel. Als vrouw van kleur, als dochter van een Duitse moeder en een Angolese vader is ze structureel slachtoffer van racistische uitsluiting. Als jonge, in de Oost-Duitse provincie opgegroeide artistiekeling die op zoek is naar haar seksuele identiteit wordt ze er voortdurend mee geconfronteerd dat ze tot een minderheid behoort, dat ze in geen enkel hokje of vakje past. Ze weet hoe kwalijk groepsdenken is en toch maakt ze zich er ook zelf schuldig aan.
1000 kronkelwegen angst, de debuutroman van muzikant en toneelauteur Olivia Wenzel (1985), is het verslag van een zelfonderzoek. Of misschien is ‘zelfanalyse’ een passender term. Flinke delen van het boek bestaan uit dialogen die uit de spreekkamer van een psychotherapeut afkomstig lijken, maar die zich volledig in het hoofd van Wenzels ik-figuur afspelen.
WAAR BEN JE NU?
Weer in Berlijn.
WAT BEN JE AAN HET DOEN?
Ik maak een nieuwe start. Ik word verliefd. Ik verwijder mijn online-datingprofiel, doe aan sport, drink minder alcohol en slaap beter.
ECHT?
Nee. Ik ben nog altijd in New York.
WAT MAAK JE MEE?
Dat ik me thuis voel.
GA DOOR, GA DOOR, GA DOOR.
Nu eens beantwoordt de ik-figuur braaf de vragen van haar innerlijke therapeut, dan weer probeert ze ze te ontwijken, stelt ze vragen terug of breekt ze uit haar rol en steekt ze de draak met haar eindeloze zelfonderzoek. Soms veranderen de dialogen van toon en lijken ze meer op ondervragingen door een marechaussee op een vliegveld, eentje die reizigers met een Afrikaans uiterlijk nèt wat vijandiger bejegent. Of ze gaan over in gefantaseerde gesprekken van de ik-figuur met haar broer. Haar tweelingbroer die er niet meer is, omdat hij voor haar ogen een einde aan zijn leven maakte, door voor een trein te springen.
Ziedaar: de zelfanalyse van Wenzels ik-figuur is geen luxe tijdverdrijf, maar de wanhopige poging van een getraumatiseerde vrouw om haar angststoornis in bedwang te houden, om haar leven in de rails te krijgen.
In een mengeling van dialogen, reisverslagen, jeugdherinneringen, dagboekachtige notities, dromen en essayistische terzijdes doet Wenzels ik-figuur haar levensverhaal uit de doeken. Ze groeit praktisch op als wees: haar vader, die als uitwisselingsstudent een tijdje in de DDR woont, spoedt zich kort na de geboorte van zijn kinderen terug naar Angola, gauw weg uit de racistische ‘heilstaat’. Haar moeder, een opstandige punkster, houdt de beknotting onder het socialistische bewind niet uit, draait min of meer door en laat de zorg voor haar kinderen over aan vrienden en aan haar eigen moeder.
Het is huiveringwekkend om te lezen hoe broer en zus vanaf hun vroegste jeugd worden buitengesloten en bedreigd, hoe ze nog verder beschadigd raken doordat ze zonder ouders opgroeien, en hoe de ik-figuur getraumatiseerd raakt als haar broer een einde aan zijn leven maakt. Loodzware materie is het, maar door de originele, springerige vorm waarin Wenzel het verhaal vertelt en doordat ze haar hang naar zelfmedelijden regelmatig op de hak neemt (‘SCHEP JE ER GENOEGEN IN IN EEN SLACHTOFFERROL TE KRUIPEN?’) blijft haar hoofdpersonage sympathiek en intrigerend.
Wenzel schetst een portret van een vrouw met een brein als een dolgedraaide flipperkast. De invallen, observaties, angsten en ideeën blíjven maar komen, haar pogingen ze met drank, seks en eten te verdoven werken maar half, daarom blíjft ze vluchten – van Berlijn naar de VS naar Marokko naar Berlijn naar Erfurt naar Vietnam, en van hotel naar restaurant naar nachtclub naar theater naar cafe naar restaurant. Nergens vindt ze rust. Niet alle invallen en observaties komen goed uit de verf, maar aan het eind van de roman heb je je dusdanig in Wenzels ik-figuur ingeleefd dat je opgelucht ademhaalt als er een wat gelukkiger leven voor haar in het verschiet lijkt te liggen.
Ralph Aarnout
Olivia Wenzel – 1000 kronkelwegen angst. Vertaald door Kris Lauwerys en Isabelle Schoepen. Querido, Amsterdam. 300 blz. €22,99.