Navolgbare sprongen

Als je de roman Waar vader was van Monika Helfer leest, voel je je soms een blinde die aan de hand wordt meegenomen. Het boek staat vol tijdsprongen en perspectiefwisselingen, schakelt tussen generaties met het tempo van een verveelde televisiezapper. Al die wisselingen voelen echter zo natuurlijk, zo volslagen normaal, dat je je als lezer overgeeft aan het boek en je je mee laat nemen. Dat is een uitzonderlijk knappe literaire prestatie.

In Waar vader was zijn twee centrale figuren: Monika, de verteller, en haar vader. Monika probeert in een verhaalheden haar al gestorven vader te begrijpen. Daartoe probeert te een boek te schrijven en zich haar hele familie te herinneren. De vader is tijdens de Tweede Wereldoorlog gewond geraakt. Hij verliest zijn been en trouwt met de verpleegster die hem verzorgde. Hij begint een pension en probeert vooral veel boeken te verzamelen. Het grootste raadsel dat Monika op moet lossen is waarom haar vader zijn kinderen achterlaat, als zijn vrouw, de moeder, sterft. Monika blijft achter bij een verzameling ooms en tantes. Er is een blinde reus van een oom, een oom die alleen maar rookt en moppert, en juist deze oom Theo is de enige die iets loslaat over de ouders van Monika. In de zwijgzame familie is onderstaande, haperende dialoog van een grote openheid:

Ik ging naast hem zitten.
‘Wil je een sigaret?’ vroeg hij.
‘Ik rook toch niet.’
‘Je weet maar nooit.’
‘Daar ben ik toch veel te jong voor.’
‘Vrouwen roken niet.’
‘Ja, haha!’
‘Wel minder.’
‘Ik wilde altijd al wat tegen jullie zeggen, tegen Gretel en jou,’ zuchtte hij – ja, Gretel, ja, Renate, hij zuchtte!
‘Wat dan?’
‘Dat het me spijt.’
‘Wat dan?’
‘Dat met jullie moeder.’
‘Bedankt.’
‘Dat wilde ik zeggen.’
‘Bedankt, oom Theo.’
‘En nog iets.’
‘Wat dan?’
‘Nou, stel…’
‘Ja?’
‘Stel… dat Kathe… stel dat Kathe dood zou gaan… puur theoretisch, ik moet er absoluut niet aan denken. Dan zou ik…’
‘Wat dan?’
‘Kun je zwemmen?’
‘Gretel is net naar les.’
‘Heel goed. Ik kan niet zwemmen. In mijn tijd leerde je dat niet. Waarom ook. Waarom zou je gaan zwemmen in het meer. Dat is toch krankzinnig! Ben ik een vis? Dit hier is een vis, die ligt nu in de tomatensaus, eigen schuld. Net als die idiote rauwkostkauwers! Ik ben toch geen koe! Kathe wil altijd dat ik rauwkorst eet, rauwkorst, rauwkorst, maar dat wilde ik niet zeggen: ik zou, als Kathe doodging, dan zou ik met een luchtbed het meer op gaan, een heel eind, en dan zou ik de stop eruit trekken. Einde oefening. Weet je, ik begrijp jouw vader wel. Ik zit er de hele tijd aan te denken wat hij heeft doorgemaakt. Het is schofterig dat een mens zoiets… hoe zal ik het zeggen… dat hem zoiets wordt aangedaan. Hij heeft hulp nodig. Maar hij wil het niet. Kathe zegt dat hij het niet wil. Ik begrijp hem wel. Dat wilde ik zeggen.’

Behalve dat deze dialoog iets zegt over hoe zwijgzaam de familie normaal gesproken is, schiet het ook even naar een ander perspectief. Het is in de directe rede geschreven, dus je beleeft de dialoog mee als lezer, alsof die in het verhaalheden plaatsvindt. Toch staat er, haast tussen neus en lippen door: ‘ja, Gretel, ja Renate, hij zuchtte!’ Hier is het verhaalheden opeens anders: Monika vertelt als volwassen vrouw aan haar volwassen zussen wat oom Theo had verteld. De zin erop is weer in de directe rede en daardoor ben je als lezer weer terug in het verhaalheden van de dialoog. Hoe Monika’s vader verdwijning opviel is grappig, als het niet tragisch zou zijn:

En toen verbrak oom Sepp de stilte: ‘Waar is Josef eigenlijk?’
‘Ik kan het niet weten!’ bulderde oom Pirmin. ‘Ik niet! Zie mij aan! Hier sta ik!’
‘Niemand verwijt jou dat je blind bent,’ zei tante Irma.
‘Waar is hij?’ vroeg oom Sepp opnieuw. Wat ik nog vergeten was te beschrijven: alle mannen rookten, het hoofd van de blinde hoog boven ons verdween in blauwe damp.
‘Monika, Gretel!’ riep hij naar beneden. ‘Weten jullie niet waar jullie vader is? Is het in deze tijd niet jullie verantwoordelijkheid om dat te weten!’
‘Laat die twee met rust,’ zei tante Irma.
Het was nu pas opgevallen dat onze vader er niet was, nu pas, er was al ruim twee uur verstreken sinds de begrafenis, en nu viel het pas op dat de echtgenoot van de overledene er niet was!

Ergens is het natuurlijk absurd om na het overlijden van je vrouw te verdwijnen en je kinderen achter te laten. Dergelijke vreemde handelingen en sterke verhalen lees je meer in deze roman. Wat echter zeer knap is van Helfer is dat je én de personages gelooft én ze niet veel kwalijk neemt. Elk personage krijgt van de schrijfster compassie. Niemand is perfect, maar iedereen doet zijn best, je zou haast zeggen: niets menselijks is de personages vreemd. Tot slot een scène die gaat over de dochter van Monika:

’s Ochtends was Paula met een vriendin de berg opgegaan. Ze zouden gaan klimmen, zei de vriendin, ik weet de weg, er is daar een mooi paadje, dat nemen we.
‘Op deze schoenen ga je niet weg!, zei ik.
Paula knipoogde naar me. ‘Mama, we gaan wandelen, meer niet.’
Gele gympen waren het. Mijn man en ik hebben ze op de Schlossberg onder een appelboom begraven. Omdat je iets moet doen, de dagen zijn zo vreselijk, zo vreselijk lang, als je iemand hebt verloren. Je moet iets doen, iets, alsof het symbolisch is, of een ritueel, anders weet je niet wat je moet.

Ook in deze scène springt Helfer in verhaalheden, van de gympen die Paula droeg naar de gympen die Monika begroef. Misschien tekent de laatste zin ook de tederheid richting alle personages: wat de situatie ook is, je moet iets doen, al weet je niet wat of waarom.

Erik-Jan Hummel

Monika Helfer – Waar vader was. Vertaald door Ralph Aarnout. Nieuw Amsterdam, Amsterdam. 176 blz. € 21,99.