Recensie: Lúcio Cardoso – Kroniek van het vermoorde huis
‘Het noodlot is de neiging van de mens naar afgrond en chaos’
De Braziliaanse belletrie is mijns inziens het ondergeschoven kindje van de wereldliteratuur. Nochtans heeft het land met onder meer Clarice Lispector, Raduan Nassar, João Guimãraes Rosa, Cyro dos Anjos en zoveel anderen klasbakken genoeg in huis. We hebben het dan bovendien alleen over het topje van de ijsberg: in de Braziliaanse literaire schatkamer ligt nog heel wat moois te blinken dat nooit in het Nederlandse taalgebied is geïntroduceerd. Af en toe gebeurt het gelukkig nog dat een bevlogen vertaler – Harrie Lemmens in dit geval – zo’n boek jaren na de oorspronkelijke datum en na lang aandringen bij meerdere uitgevers alsnog openbaart voor onze contreien.
In het geval van Kroniek van het vermoorde huis duurde het zelfs haast een mensenleven: de oorspronkelijke uitgave dateert van eind jaren 1950 en geldt als het hoogtepunt in het oeuvre van Lúcio Cardoso (1912-1968). Dat boek is in weerwil van het hardnekkige clichébeeld over Brazilië geen vrolijk en lichtvoetig niemendalletje, maar een nachtmerrieachtig familie-epos waarin zowat alle hoofdzonden worden bedreven. De plaats van handeling is het platteland van Minas Gerais, meer bepaald de chácara (landgoed) van de familie Meneses, een aan lager wal geraakt geslacht van grootgrondbezitters.
Alles bij de Meneses ademt verval uit, en niet alleen in uiterlijk opzicht, want achter de muren van het in steeds slechtere staat verkerende landhuis gaat een oord van verderf schuil. De rivaliteit tussen de broers Valdo en Demétrio neemt onrustbarende vormen aan wanneer Valdo trouwt met Nina, een femme fatale uit Rio de Janeiro die overspel pleegt met tuinknecht Alberto, die tot zelfmoord wordt gedreven – in die mate zelfs dat het nog maar de vraag is of er wel sprake kan zijn van zelfmoord. Ook Demétrio’s vrouw Ana heeft namelijk een oogje laten vallen op de tuinknecht, en de revolver waarmee Alberto zijn wanhoopsdaad pleegde, werd wel erg achteloos achtergelaten.
Nina blijkt zwanger te zijn van Alberto en bevalt van een zoon, André, die op het landgoed wordt opgevoed terwijl zijn moeder naar Rio wordt verbannen. Het wordt helemaal een sodom en gomorra in huize Meneses wanneer Nina jaren later terugkeert en ze een schijnbaar incestueuze verhouding aangaat met André, afhankelijk van welke verteller in dit boek je gelooft. Voeg daar nog een derde broer aan toe (Timotéo, een zwaarlijvig genderfluïde type avant la lettre, niet erg flatterend omschreven als ‘een vettige homp afvalvlees’), en de ontsporing is compleet. Het enige deugdzame personage in het hele verhaal lijkt wel de huismeid Betty te zijn (hoewel, hoewel…).
Meer nog dan de plot is de vorm van dit boek van belang: het is een combinatie van brieven, dagboekfragmenten, biechten, verslagen enzovoort van meerdere personages die allemaal hun eigen agenda hebben en erop uit lijken te zijn om de lezer te overtuigen van hun versie van de feiten. Zo weet je niet wie je kunt vertrouwen en moet je tijdens het lezen de werkelijkheid vanuit meerdere invalshoeken beschouwen. Afhankelijk van hoe je het bekijkt, kan Nina bijvoorbeeld een manipulatieve feeks zijn die uiterst bedreven is in een machiavellistisch spel van aantrekken en afstoten, of een onafhankelijke, sterke vrouw die zich slim staande houdt in een patriarchaal systeem. Bij momenten deed het me denken aan Riskante relaties, de achttiende-eeuwse brievenroman van Choderlos de Laclos. Die meerduidigheid maakt het boek zo interessant. In haar eerste biecht geeft Ana trouwens aan dat waarheid een wankel begrip is:
Wat is waarheid? Ik geloof, eerwaarde, dat waarheid eerder een gevoelsmatige dan een verstandelijke vanzelfsprekendheid is. Ik meen de duivel tastbaar aanwezig te hebben gezien en, meer dan dat, door mijn stilzwijgen en dus mijn instemming te hebben bijgedragen aan de latente vernieling van het huis en de familie die al vele jaren ook de mijne zijn. Vergeef me mijn felheid, eerwaarde, maar sinds ik naar dit huis ben gekomen heb ik geleerd om erover te praten alsof het een levend wezen is. Ik heb mijn man altijd horen zeggen dat het bloed van de familie Meneses een ziel had geschapen voor deze muren – en ik heb me altijd met een zeker angst bewogen tussen deze vier muren, schuchter en kleintjes, in de veronderstelling dat buitensporig grote oren mijn woorden en daden beluisterden en beoordeelden.
Het nawoord van Harrie Lemmens is verhelderend: Cardoso verzweeg blijkbaar zijn homoseksualiteit omdat hij die niet kon verzoenen met zijn katholieke geloof. Geen wonder dat schuld en boete zo’n prominente rol spelen in zijn werk. ‘Je moet het kwaad niet (willen) wegmoffelen, het is fundamenteel voor de mens,’ staat er te lezen. Dat stemt ook tot nadenken over de huidige perceptie van Cardoso’s werk in zijn geboorteland. Hoe zou dit boek bijvoorbeeld worden ontvangen door de extreem homofobe achterban van Jaír Bolsonaro, die law and order en traditionele ‘gezinswaarden’ hoog in het vaandel draagt en vermoedelijk weinig sympathie kan opbrengen voor het zootje ongeregeld dat het vaderland te schande maakt in Cardoso’s roman? Misschien is het een geluk bij een ongeluk dat er in die kringen amper wordt gelezen.
Daan Pieters
Lúcio Cardoso – Kroniek van het vermoorde huis. Uit het Portugees (Brazilië) vertaald en van een nawoord voorzien door Harrie Lemmens. De Arbeiderspers, Amsterdam. 632 blz. € 39,95.