Recensie: Eriek Verpale – Beminde vriend
Verliteratuurde eenzaat
‘De zeurderige hoofdpijn is overgegaan in een licht gehamer,’ schrijft Eriek Verpale (1952-2015) in het najaar van 1993 aan zijn ‘beminde vriend’ Luuk Gruwez. Het is typerend dat schrijver, dichter, essayist en dramaturg Verpale zijn nood klaagt over het bestaan in een van zijn talrijke, tragi-komische brieven aan diens collega-auteur. Beminde vriend, een uitgebreid overzicht van Verpales brieven is nu onderdeel geworden van de fameuze reeks Privé-Domein. Het boek geeft niet alleen inzicht in zijn leven en denken, maar ook een impressie van die tijd.
Eriek Verpale was tot op zekere hoogte een eenzaat, om dat beeldende Vlaamse woord maar eens te gebruiken. Niet zozeer in de betekenis van kluizenaar, al was Verpale allesbehalve een liefhebber van rumoerige feesten en menigten, die altijd heel veel sociale energie vragen, maar meer in de zin van snijboon en buitenbeen. Schrijven in de nacht, zo mogelijk met levend kaarslicht, de wereld met al haar lawaai op afstand, past bij die neo-romantische benadering van literatuur. De enige mensen die Verpale graag dichtbij haalde of zou willen halen waren (te) jonge, graatmagere, bleke meisjes (‘Dat is mijn Buchenwald-syndroom’).
Beminde vriend is daarmee niet alleen een reeks verzuchtingen over de zwaarte van het leven in het algemeen en het schrijverschap in het bijzonder, maar ook een ode aan de jongste vrouwen in bijna jongensgedaante (‘meisjonkjes’) die hem voortdurend haast manisch bezighielden. En niet alleen in de geest. Daar kijk je anno 2022 toch wel even anders naar, gefronst op zijn minst. Zoals ook de omschrijvingen van zijn favoriete speelgoed – ‘jong dinkske’ of ‘serveerdingetje’ – niet bepaald wijzen op een wederzijdse relatie in de ware betekenis van het woord. Een jonge vrouw kan er voor hem ondanks haar 24 jaar nog net mee door, omdat ze er ‘toch nog altijd uitziet als iemand van zestien: mijn leeftijd’.
Maar het waren dan ook de latere decennia van de oude eeuw, waarin vrouwvriendelijkheid nog geen thema was. Er wordt veel en lekker gezwelgd en genachtbraakt, van dik hout worden planken gezaagd en er wordt gehint op zelfmoord, want dat hoorde er uiteraard bij. Verpale kon er wat van, duidelijk en zonder gêne geïnspireerd door Gerard Reves niet minder neoromantische avonturen in Greonterp (1964-1971). Dat vertaalt zich in de voor die jaren kenmerkende spellinggrapjes met veelvuldig gebruik van de ampersand, fonetisch spellen; ‘hut levun’, en talloze zinspelingen op dronkenschap, gek en dement worden, duisternis en uiteraard de schilderachtige dood:
Troost u, beminde broeder, er staat een flinke noordenwind buiten: geen mens die nu nog weet hoever wij nog van het einde verwijderd zijn.
Hannah Debyser, die zich als neerlandica aan de KU Leuven specialiseerde in de brieven van Verpale, koos de nu gebundelde stukken, die geschreven werden in de periode tussen 1977 en 2002, uit alle in het archief van het Letterenhuis in Antwerpen aanwezige epistels. Een van de thema’s die ze daarin tot uitdrukking wilde laten komen, was Verpales claim deels Joods te zijn. Hij zou door zijn overgrootmoeder, die van Joodse afkomst en afkomstig uit Vilnius zou zijn, Jiddisch en Hebreeuws hebben geleerd.
Wie Verpale op internet zoekt, komt dat verhaal ook nog veelvuldig tegen. Debyser wijst echter op onderzoek waaruit niets van dit al blijkt. De overgrootmoeder nam weliswaar een deel van Erieks opvoeding op zich, maar de vrouw heeft nooit een andere taal gesproken dan het plaatselijke dialect van Wachtebeke en van Joods-Litouwse afkomst was ze al evenmin. Het verhaal was voor hem echter wel het beginpunt van een studie Hebreeuws, die later zou leiden tot verschillende vertalingen.
Het past prachtig in Verpales verliteratuurde bestaan, waarin alles wat hij op zijn weg tegenkwam gebruikt kon worden in zijn zelfgeschapen, deels fictieve wereld. Het neemt niet weg dat velen zich tot genoegen of juist ongenoegen konden herkennen in zijn werk, dat onder meer de romans Alles in het klein, Gitta, en het theaterstuk Olivetti 82 omvatte.
Beminde vriend is ingedeeld in vier perioden, de jaren dat Verpale in een specifiek huis leefde om er voor die tijd kenmerkende ervaringen te beleven. Vooral in zijn Wachtebeekse periode gaat Verpale helemaal los waar het aankomt op spelling en grammatica.
Dat Eriek Verpale geen eenzaat in de betekenis van kluizenaar was, blijkt wel uit zijn innige vriendschap met Gruwez en verder met de dichters en schrijvers Miriam Van hee, Herman de Coninck en Benno Barnard. Dat die contacten uiteindelijk vastliepen of geheel werden verbroken, zegt veel over Verpales allengs slechter wordende gezondheid, mede veroorzaakt door een te innige band met de fles en daarmee een steeds groter wordende weerzin tegen de rechtschapen wereld:
Ik zorg al éénenveertig jaar voor mezelf: zie, ik leef. Zie: ik wil op recepties e.d. nog altijd het liefst keiharde winden laten. Zie: ik kan haast met niemand nog overweg, want iedereen is zo rustig, iedereen is zo vriendelijk, iedereen is zo welgemanierd, en niemand lijkt zo opgejaagd, gejudast, gedwarsboomd en veronachtzaamd zoals ik.
Met twee katernen foto’s uit Verpales actieve jaren is Beminde vriend een fraai eerbetoon geworden aan een literaire buitenbeen, die zo ternauwernood aan de vergetelheid is ontrukt.
André Keikes
Eriek Verpale – Beminde vriend. Brieven aan Luuk Gruwez 1977-2002. Privé-Domein. De Arbeiderspers, Amsterdam, Antwerpen.358 blz. € 26,99.