Recensie: Jack Kerouac – Eenzame reiziger
Altijd op weg
Het literaire cliché ‘schrijven is schrappen’ wil dat auteurs eeuwig moeten priegelen en herschrijven. In het geval van Jack Kerouac (1922-1969) ging dat alvast niet op. Volgens de overlevering zou hij zijn bekendste werk, de roman On the road, in drie weken tijd uit zijn schrijfmachine hebben geramd op één gigantische rol papier. Je merkt dat wel als je Kerouac leest, het levert een soort spontaan, anti-academisch proza op met veel ruimte voor improvisatie – geheel in de geest van de jazzmuziek waar hij zo van hield. Van Truman Capote, die geen aanhanger was van de beats, komt de uitspraak ‘that’s not writing, that’s just typing’, maar dan hield hij jammer genoeg geen rekening met de frisse wind die de beats door de literatuur lieten waaien.
Als hij nog leefde, zou Kerouac onlangs honderd kaarsjes hebben uitgeblazen. Dat valt nauwelijks voor te stellen, want als er iemand het motto live fast, die young belichaamde, dan hij wel. Meer rock-’n-roll is de literatuur nooit meer geworden dan bij Kerouac en zijn partners in crime William Burroughs en Allen Ginsberg, de grote drie van de beat generation. Daar hoorden heel veel roesmiddelen bij, en vooral een sterke affiniteit met tegencultuur en bohemienschap.
Eenzame reiziger is een verhalenbundel uit 1960, dus enkele jaren ouder dan On the road, maar zeer herkenbaar voor wie dat boek ooit gelezen heeft. Het is weer grotendeels autobiografisch geïnspireerd, met een ik-figuur wie de uitdrukking ‘twaalf stielen, dertien ongelukken’ op het lijf geschreven is, voortdurend het land doorkruist en bij voorkeur het gezelschap van kleine criminelen en andere louche figuren opzoekt. Het verhaal ‘Aanlegsteigers voor de dakloze nacht’ is meteen raak: de ik-figuur is helemaal van New York naar de westkust gereisd met het vage plan om in de haven van San Pedro bij Los Angeles aan te monsteren op een vrachtschip:
Laten we beginnen met de aanblik van mij met de kraag dicht tegen de nek en met een halsdoek omwikkeld om hem strak en knus op zijn plek te houden, terwijl ik langs de sombere, donkere pakhuizen sjok op de eindeloze kade van San Pedro, en de olieraffinaderijen die in deze vochtige mistige kerstnacht in 1951 geuren als brandend rubber en de uit de diepte komende geheimen van de zeeheks, waar je direct links van mij terwijl ik voortsjok de olieachtige soep van de oude baai kunt zien die daar de met schuim bedekte palen omhelst en verder weg is het water dat lijkt op de onderkant van een strijkijzer waar de lichten zijn die jubelen in het bewegende tij en ook lichten van schepen en kleinere schepen met koopwaar die bewegen en dichterbij komen en die deze uiterste rand van Amerikaans land achter zich laten.
U merkt het, er gaan al een paar schrijfregeltjes het raam uit die nog steeds zoveel slaapverwekkend domineesproza opleveren. Zijn boevenproza doet bij momenten aan Jean Genet denken: de ik-figuur moet namelijk een revolver meebrengen voor zijn vriend Denny Blue, die nog een akkefietje af te handelen heeft met een andere matroos van wie hij de auto in de prak heeft gereden.
Bovenal voert een ultiem vrijheidsgevoel de boventoon. Zo ook in het verhaal Mexicaanse gozers, waarin de ik-figuur weer in een gelijkaardig bont gezelschap van hoeren, pooiers, zwervers, junks, aan lager wal geraakte matrozen en onderwereldfiguren door Mexico reist, totaal berooid maar ook volledig bevrijd van alle maatschappelijke dwang. William Burroughs krijgt hier trouwens nog een bijrolletje.
Andere verhalen handelen over Kerouacs werk als ‘remmer’ bij de spoorwegen (‘De spoorwegaarde’), of manusje van alles op een schip (‘Sloddervossen van de keukenzee’):
Dus hier ben ik en wankel door de tragische duisternis van de slavengangen met mijn bezems, dweilen, borstels, stokken, vodden die uit me steken zie ik eruit als een zielig stekelvarken – de ogen neergeslagen, angstig, gespannen – opgestegen naar de luchtige wereld uit het aangename zoete gammele bed van ondergronds comfort.
Dan weer is hij op bezoek bij zijn moeder in New York en schuimt hij de legendarische jazzclubs van het Manhattan van de jaren 1950 af – op het toppunt van zijn kunnen schreef Jules Deelder ook een paar van die voortdenderende jazzverhalen. Maar misschien wel het hoogtepunt van dit boek is het verhaal ‘Alleen op een bergtop’, waarin de hoofdpersoon een baantje krijgt als brandwacht in het Mount Baker National Forest, een afgelegen natuurgebied in het noordwesten van het land. In de praktijk betekende dat dat hij twee maanden moederziel alleen in de wildernis moest doorbrengen in een smerige hut (‘Wat een vreemde mooie gedachten komen bij je op in de eenzaamheid van de bergen!’).
Steeds weer lijkt Kerouac zichzelf tegen te komen, voelt hij weer die onrust. Nergens kan hij lang blijven, altijd wordt hij gedreven door een soort fernweh dat soms zelfs Slauerhoff in herinnering brengt. Maar de tijden zijn veranderd. Het is weliswaar overdreven om meteen over ‘cancelcultuur’ te beginnen – Kerouacs werk is gewoon verkrijgbaar voor wie het wil lezen – toch wordt er kritischer omgegaan met zijn werk. Een goed voorbeeld daarvan is een stuk in The New Yorker waarin die groeiende weerzin wordt benoemd:
At a certain point in a person’s life, liking Kerouac—and liking “On the Road,” especially—becomes embarrassing. It’s not a particularly enlightened book. While there are a handful of female characters in it, these women are largely unrecognizable as human, and to say that Kerouac was inelegant about matters of race is generous.
En jawel, er komen her en der uitdrukkingen en woorden voor die naar hedendaagse normen als licht seksistisch (‘mokkels met mooie halskettingen om’) of racistisch (‘negers’) kunnen overkomen, maar in Amerikaans beatnikslang van de jaren 1950 nog volstrekt normaal waren. Niets weerhoudt een hedendaags lezerspubliek ervan om daar enigszins kritisch mee om te springen zonder die naoorlogse literaire vrijbuiterstraditie meteen bij het grof huisvuil te zetten. Want ik mis ze eerlijk gezegd wel, literaire relschoppers en bad boys à la Kerouac, Jean Genet, Jan Cremer of een vroege Jef Geeraerts. Toegegeven, ze gingen in meerdere opzichten weleens over de schreef, maar ze waren nooit of te nimmer saai.
Daan Pieters
Jack Kerouac – Eenzame reiziger. Uit het Engels vertaald door Arie Storm. Oevers, Zaandam. 280 blz. € 22,50.