Recensie: Johan van de Gronden – Het vlindertje van Methusalem
Wilt u het dinosauruspark bezoeken?
‘Hij heeft een leven lang geprobeerd om erbij te horen, om zich vervolgens, eenmaal gearriveerd, en gerespecteerd door de beau monde, vol afschuw af te keren van de Parijse salons,’ schrijft Johan van de Gronden over Jean-Jacques Rousseau in zijn nieuwe essaybundel Het vlindertje van Methusalem. Die gevoeligheid en houding zal menigeen herkennen. Of een gloeiende hekel hebben aan – in Rousseaus geval – filosofen, maar zelf uitgroeien tot een van de belangrijkste denkers van zijn tijd. Zijpaden bewandelen, die anderen nauwelijks opmerken, is een van de aantrekkelijkste kanten van het essay-genre. Van de Gronden is heel sterk in die persoonlijke blik.
De secundaire literatuur over Rousseau is enorm, schrijft Van de Gronden achterin zijn bundel, waar hij al even lezenswaardig zijn bronnen benoemt en indeelt. Maar dat hoeft nog geen reden te zijn om het daar dan maar bij te laten. Persoonlijke fascinaties kunnen verbluffende nieuwe inzichten opleveren of op zijn minst verrassende doorkijkjes. Voor je huisgenoten kan dat wel eens lastig zijn, schrijft hij in het dankwoord op de laatste bladzijde van zijn boek, als zij tijdens vakanties moesten tolereren dat hij een graftombe wilde bezoeken of een voormalig concentratiekamp. Maar zo breng je natuurlijk wel het onderzoekersvirus van de verwondering over:
Nu, vijf eeuwen later, zal een essayist het wel uit zijn hoofd laten om zich te meten met een grote humanistische geest als die van Montaigne, maar er is wel een motief dat vele hedendaagse lezers zullen herkennen en dat in mijn leven ook een rol speelt: de spanning tussen de vita activa en de vita contemplativa. In het maatschappelijk leven van alledag is vaak frustrerend weinig ruimte voor mijmering en reflectie.
Met het onderzoeksvirus is Van de Gronden in hoge mate prettig besmet. Op het eerste gezicht tamelijk futiele thema’s kunnen zo op een aantrekkelijke manier met je aan de haal gaan. Daar komt nog eens bij dat hij, eerder onder meer tien jaar directeur van het Wereld Natuur Fonds, een eminent schrijver is. Hij tuurt en tast, overweegt en filosofeert op een erudiete en weloverwogen manier, waardoor je al snel meekijkt en -wandelt. Met een ‘gymnasiale blik’, waaruit even gemakkelijk een opmerking over de klassieken kan voortkomen als een kritische noot kan worden gekraakt over ons kortzichtige en zelfgenoegzame heden. Nooit verontwaardigd, eerder licht melancholiek. Zijn betogen waaieren heel soepel uit, dus stap je gemakkelijk een eeuw of zelfs een hele ijstijd terug.
‘Wilt u het dinosauruspark bezoeken?’, vraagt de receptioniste van een achttiende-eeuws Frans kasteel, waar je ook kunt overnachten. Van de Gronden wijt het aan zijn schoolfrans, maar dat is het niet. Op die historische plek, waar op een eilandje in een oud en nu verwaarloosd park ooit het gebalsemde lichaam van Rousseau werd bijgezet, dat later verhuisde naar het Panthéon in Parijs, komen bezoekers tegenwoordig voor uit kunststof vervaardigde dino’s. Van Rousseau heeft de receptioniste nog nooit gehoord. Dus duikt Van de Gronden zelf maar in diens geschiedenis. Prettig en lichtvoetig, maar niet minder serieus betogend als je ideale docent. En hij gaat meteen in op Rousseaus opvattingen van destijds, die hem aan de hedendaagse Franse econoom Thomas Piketty doen denken.
Zo doe je dat, mensen ergens op wijzen, er dan op doorgaan, steeds verder, en frappante verbindingen leggen. Lezen en denken als levensvervulling. Of dat nu gaat om negentiende-eeuwse landschapsschilders, de Zweedse taxonoom Carl Linnaeus, een oude litho van zilverreigers of Van de Grondens vriend Kristofer Schipper, een doopsgezinde taoïstisch meester en sinoloog, die werd geboren in Zweden, opgroeide in Nederland en studeerde in Parijs, later genaturaliseerd werd tot Fransman en daarna een van de zeldzame westerlingen werd met een permanente verblijfsvergunning in China.
Je moest overigens niet de stommiteit begaan om hem te vragen of hij geloofde in de tao. Alleen de vraag al zou betekenen dat je er geen snars van had begrepen, dat je was blijven hangen in een gereformeerde obsessie voor het woord. Godsdienst is in de eerste plaats een praxis: je bent wat je doet.
De bundel, die ook een klein fotokatern bevat, is genoemd naar de betoverende monarchvlinders, die rond Allerzielen met miljoenen tegelijk neerstrijken in Mexico. Trekvlinders met de geest van gierzwaluwen. Charlotte Mutsaers schreef in Zeepijn al eens over deze betoverende zwermen, die talloze eeuwen doorstonden, maar nu bedreigd worden als gevolg van onverantwoorde, niets ontziende bosexploitatie. Van de Gronden, die het leefgebied van de trekvlinders bezocht, haalt aan dat de diertjes in veel culturen werden en worden geassocieerd met wederopstanding en onsterfelijkheid. Vederlicht, teer en ongrijpbaar; fladderende poëzie. Maar dus ongezien in ons tijdperk van het platte economiedenken.
André Keikes
Johan van de Gronden – Het vlindertje van Methusalem. Athenaeum–Polak & Van Gennep, Amsterdam. 224 blz. € 20.