Recensie: Corinne Heyrman – Het begin en zijn oneindigheid
Zoeken naar het waarom
Als de verwarde grootvader van een documentairemaakster wordt opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, besluit zij het proces eromheen vast te leggen voor een radioprogramma. De plek waar haar grootvader is opgenomen, kent zij goed, want zij heeft er in haar pubertijd gezeten, lijdend aan anorexia. In Het begin en zijn oneindigheid, de debuutroman van Corinne Heyrman, probeert de kleindochter tevergeefs grip te krijgen op psychische aandoeningen.
‘Probeer niet te veel naar het waarom te zoeken,’ zegt de dokter die de naamloze hoofdpersoon ook voor haar documentaire interviewt. Toch is dat iets wat zij probeert te doen. Begon de verwardheid bij haar grootvader op het moment dat hij afscheid nam van zijn kruidenierszaak of was dat al eerder zo? En wanneer precies begon bij haarzelf de obsessie met eten? ‘Als je je vinger op het beginpunt van een psychische ontregeling wilt leggen, kun je hem wel honderd keer verleggen.’ Is er wellicht een genetische connectie?
De band tussen grootvader en kleindochter is groot, omdat de vader – een anonieme spermadonor – ontbreekt. Dat blijkt uit een mooie scène waarin zij als jong meisje haar grootvader helpt in de winkel met het maken van een uitstalling met frambozen, maar er onfortuinlijk bovenop valt. Uit solidariteit doet haar grootvader hetzelfde. Van die concrete scènes hadden er wel meer mogen zijn. In al hun eenvoud leveren die veel meer op dan de gesprekken die de hoofdpersoon voert met de mensen om haar grootvader heen en de herinneringen die ze aan haar eigen opname in het ziekenhuis heeft.
Heyrman is vaak erg expliciet in alles, ook in de techniek om een herinnering te starten. ‘En het is dan, misschien in een vreemde associatie van de drie nieuwsitems, dat ik op een herinnering kom waaraan ik in geen jaren heb gedacht.’ Het boek staat bol van de als-vergelijkingen die of niets bijdragen aan het verhaal of je uit het verhaal halen. ‘Mijn moeder en mijn grootmoeder zitten als twee tranen naast elkaar en kijken me aan.’ Hoe zitten ze dan precies op de bank? Er staan helaas ook heel lelijke zinnen, zoals: ‘Echter is de man zelden ironisch, eerder bloedserieus.’
Muziek lijkt nog de enige link te zijn tussen de grootvader, die vroeger trompet speelde in de fanfare, en zijn kleindochter. De documentairemaakster heeft het instrument overgenomen en leert voorzichtig te spelen. Als ze aan het eind van het boek wat tonen uit het instrument perst, is er weer even contact. Al maakt Heyrman wel duidelijk dat je nooit weet wat een ander op dat moment ervaart.
Coen Peppelenbos
Corinne Heyrman – Het begin en zijn oneindigheid. De Arbeiderspers, Amsterdam. 230 blz. € 20,-.
Veel recensenten vallen over wat ze noemen ’te expliciet’ en dit interesseert mij enorm. De Angelsaksische literatuur staat namelijk bol van precies het soort zinnen die je hierboven noemt: ‘En dan, misschien in een vreemde…’ . Ik heb net nog een boek gelezen van Deborah Levy waar de ene explicite, uitleggerige zin volgt op de andere en dat boek is overal de hemel ingeprezen. Waarom staat dat de Nederlandse recensent zo tegen? En waarom werkt het misschien wel in de Angelsaksische literatuur en (zogenaamd) niet in de Nederlandse? Ik hoop oprecht op een reactie.
Ik zou de vergelijking met de kritiek in de Angelsaksische literatuur niet durven maken. Ik kan alleen maar voor mezelf spreken en zeggen dat ik de voorbeelden die ik noem niet mooi vind. Het staat een ander vrij om daar anders over te denken.