Recensie: Colson Whitehead – Zone 1
Pest, horror en zombies in Manhattan
Het succes van Harlem Shuffle, Colson Whitehead’s thriller annex romanportret van Harlem rond 1960, inspireerde uitgeverij Atlas Contact tot het uitbrengen van een vertaling van een oudere roman van Whitehead, Zone 1, oorspronkelijk gepubliceerd in 2011.
Zone 1 is een roman die een toekomstbeeld vol zombie-horror schildert. Het zombie/horror/fantasy genre (of zijn dat drie genres?) geldt in het algemeen hooguit als B-literatuur, om een kwalificatie uit de filmwereld te gebruiken. Of die kwalificatie wel zo terecht is, kan ik bevestigen noch ontkennen, want behept met enige vooringenomenheden jegens dat genre laat ik het ongelezen.
Maar Zone 1 behoort zonder meer tot de A-literatuur, dankzij het hoge niveau van Whiteheads stijl en zijn vermogen om meerdere betekenislagen aan te brengen, onder meer door heen en weer te springen in de tijd. Dit alles zonder de denkende lezer het bos in te sturen.
Het verhaal van Zone 1 is gesitueerd in een nabije toekomst en speelt zich voornamelijk af in het zuidelijkste deel van Manhattan, het deel waarin de Nederlandse kolonisten van weleer zich ooit veilig waanden achter een met een palissade bekroonde verdedigingswal, waar de naam Wall Street nog aan herinnert. Dat hier noemen zou pedant uiten van irrelevante weetjes zijn als niet Whitehead in deze roman pogingen laat ondernemen dat deel van Manhattan, zone 1 dus, opnieuw af te sluiten met zo’n verdedigingswal.
Die is nodig om levende doden buiten te houden, terwijl in zone-1 zogenaamde achterblijvers worden opgespoord en vernietigd door verdelgingseenheden. Tot zo’n eenheid behoort de hoofdpersoon van deze roman, Mark Spitz. Dat is een spottend bedoelde bijnaam, die refereert aan een racistisch idee dat pas op twee derde van het verhaal uit de doeken wordt gedaan. Nog maar een weetje: Mark Spitz was een Amerikaanse zwembadatleet, die bij de Olympische Spelen van 1972 zeven (!) gouden medailles veroverde.
Levende doden? Ja, nadat de wereld, of toch in elk geval Amerika is getroffen door catastrofale crises – Whitehead hint op economische en politieke ineenstorting, maar ook op een nucleaire ramp – is een pestepidemie uitgebroken. Geest en lichaam van de geïnfecteerden worden geheel door de ziekte overgenomen en dienen alleen nog verspreiding van de bacillen. Alle andere functies worden uitgeschakeld en dus is van enig zelfbewustzijn van de pestlijder geen sprake meer. Ze worden levende doden met maar één doel: anderen besmetten. Wat ze doen op primitief-vampierlijke wijze, door met alle kracht die ze nog in zich hebben hun tanden in het vlees van prooien te zetten.
Een leger van mariniers heeft met grof geweld opruiming gehouden onder de massa’s levende doden in zone 1 van Manhattan, aan eenheden als die van Mark Spitz valt vervolgens de taak toe om in gebouw na gebouw, in blok na blok en in alle metrotunnels diegenen op te sporen en te vernietigen die zich hebben verstopt, of voor ‘echte’ doden zijn versleten door de mariniers en daarom met rust gelaten.
Voor zover de handeling van Zone 1 dat speur- en opruimingswerk betreft, voltrekt het verhaal zich in drie dagen, waarin uur na uur het besef groeit dat het dweilen is met de kraan open. De verdedigingsmuur, waar nog steeds aan wordt gewerkt, lijkt amper bestand tegen de aanzwellende horden levende doden uit uptown Manhattan, terwijl binnen de zone sprake lijkt van een nieuwe, dominante mutatie van de pestbacil, nog gevaarlijker dan de voorgaande variant. Eén moment van onbedachtzaamheid kan je het leven kosten, zo blijkt in een huiveringwekkende scène waarin een lid van Spitz’ eenheid een zieke grap wil uithalen met een echt dood geachte levende dode. Spitz is en blijft de waakzaamheid zelve, een eigenschap die voor een band van wederzijdse sympathie – met optie op meer? – zorgt met Kaithlyn, de leider van zijn eenheid.
Intussen worden de toch al slechte omstandigheden waaronder gewerkt moet worden nog slechter. De regen – het regent vrijwel permanent – wordt steeds vuiler, van de as en het roet, uitgestoten door de lijkenverbrandingsovens.
Het verslag van die drie dagen wordt regelmatig onderbroken door episoden uit Mark Spitz’ geschiedenis, dat wil zeggen: de geschiedenis van zijn vlucht voor de pestdood. Die hem na een tocht door Connecticut uiteindelijk naar Manhattan bracht.
Romanauteurs die toekomstbeelden schilderen, extrapoleren hun heden, bepalende elementen en ontwikkelingen daarvan uitvergrotend. Beschikte Whitehead over voorspellende gaven toen hij Zone 1 schreef, gezien corona en Trump’s Wall? Misschien, maar hij kon ter inspiratie ook gewoon om zich heen kijken, denk aan aids en de financieel-economische ramp van 2008.
Zombie- en horrorboeken grijpen aan bij het verlangen naar griezelen, wat eigenlijk een verlangen is naar het bevrijdende moment van opluchting waarop het besef doordringt dat het allemaal wel net echt, maar niet echt echt was.
Deze roman telt vele huiveringwekkende scènes, dus qua griezelen zit het wel goed. Maar Whiteheads ‘net echt’ is wel heel erg echt en een moment van opluchting biedt deze roman niet. Dat heeft Zone 1 gemeen met Cormac McCarthy’s The Road, een boek waar ook sommige passages van Zone 1 aan doen denken. Die associatie is natuurlijk een compliment.
Hans van der Heijde
Colson Whitehead, Zone 1. Vertaald door Harm Damsma. Atlas Contact, Amsterdam. 364 blz. € 22,99.