Recensie: Malou Holshuijsen – Zachtop lachen
Grappend ten onder
Met Zachtop lachen maakt journalist en podcastmaker Malou Holshuijsen haar debuut als romanschrijver. Dat doet ze met een roman die stevig geworteld is in de werkelijkheid. Zachtop lachen beschrijft grotendeels Holshuijsens eigen geschiedenis, die zich kenmerkt door harde humor, onuitgesproken vragen en een transgenerationeel trauma dat zijn oorsprong kent in het jappenkamp.
We komen het personage Malou in verschillende fases van haar leven tegen, vanaf haar zesde tot haar drieëndertigste levensjaar. De lezer hoeft zich niet te oriënteren, want ieder hoofdstuk begint met een beschrijvende ondertitel zoals: ‘Een jaar of elf en een week geleden, ik ben tweeëntwintig. Een week na de onderduikopmerking.’ Het zet aan het denken of we hier nu met een fictioneel verhaal of een verkapte autobiografie te maken hebben. Dat spel speelt Holshuijsen erg goed. Ze haalt het beste uit beide werelden, want scènes voelen levensecht aan (met name die zich afspelen bij oma thuis) maar worden niet beschreven in de voor veel autobiografieën typische ik-ben-hier-sterker-uitgekomen-dus-jij-kan-het-ook-toon. Nou ja, in het (voorlopige) afscheidsgesprek tussen Malou en haar therapeut gaat het wel die kant op. Dan wordt er toegewerkt naar de vraag of Malou weer ‘beter’ is, alsof ze al die tijd aan een hardnekkige verkoudheid heeft geleden.
Het personage Malou komt uit een gelukkig gezin met haar twee ouders en een vier jaar jongere broer Thomas (roepnaam: Ans). Ze is vaak te vinden bij haar oma aan moeders kant Helena en haar stiefopa Rob Houwop. Die laatste wordt zo genoemd omdat oma Helena steeds ‘Rob, hou op!’ tegen hem zegt als hij de boel weer zit te verstieren met rare opmerkingen en acties. Wanneer Malou op een dag de keuken binnenloopt en ze allerlei aanplakbriefjes aantreft met titels als ‘grote staankoelkast’ en ‘afwasmachine’, begint het te dagen: Rob heeft beginnende dementie.
Dat verklaart nog niet waarom de sfeer tussen Malou’s moeder en haar oma altijd zo gespannen is. Ook met haar andere dochter kent oma Helena periodes waarin het contact verbroken is. Voor Malou is de reden hiervan schimmig, maar ernaar vragen, dat doe je niet. Malou weet niet beter dan dat je gevoelens opkropt. Dat wordt pijnlijk duidelijk in een scène in het verpleeghuis waar Rob Houwop verblijft. Hij is inmiddels zo dement dat hij volledig in zichzelf gekeerd is. Malou’s broer Ans ziet er de gelegenheid in om Rob alles voor de voeten te werpen wat hij misdaan heeft:
Ans dringt aan: ‘Kom op, joh, zeg nou eens wat je altijd al tegen hem had willen zeggen. Hij heeft ons zoveel geflikt, nu is je kans.’ Ik probeer te bedenken wat ik mijn opa Rob Houwop zou willen zeggen. De vragen die altijd op het puntje van mijn tong hebben gelegen lijken te zijn teruggeschoten en zich in mijn maag te hebben verzameld. (…) Waarom waren wij niet goed genoeg? Waarom heb je mijn oma zo geschoffeerd? Waarom heeft mijn moeder zo’n hekel aan jou? Het zweet breekt me uit. (…) Natuurlijk begrijp ik wat Ans bedoelt, het zal opluchten te vertellen wat me al die tijd heeft dwarsgezeten. Maar het mag niet.
In de scènes die zich afspelen bij haar therapeut leert Malou dat het verzwijgen van gevoelens en het ontkennen van verdriet, kenmerkend is voor getraumatiseerde Indische families. En getraumatiseerd is Malou’s familie. Haar West-Javaanse oma Helena bracht haar pubertijd door in een jappenkamp. Het verklaart waarom ze van die schilfervoeten heeft, waarom ze verwoed verzameld en te veel eet. Dat zijn puzzelstukjes die Malou in de loop van haar leven zelf moet leggen. Toen oma Helena naar Nederland trok werd het namelijk ‘lachen en mond op slot’. Dit trauma en deze manier van (niet) verwerken werd doorgeven aan Malou’s moeder en uiteindelijk aan Malou en haar broer. In combinatie met een traumatische gebeurtenis uit haar jeugd, levert het Malou PTSS op. Deze diagnose wordt gesteld door haar therapeut, waar ze naartoe gaat omdat ze niet meer kan slapen en omdat ze waanbeelden van dode mensen heeft.
Wat Malou’s familie ook heeft overgehouden aan het transgenerationele trauma is galgenhumor. De meest schurende grap in het boek wordt gemaakt door Ans, wanneer oma Helena hem verwijt onnodig op vakantie te gaan. Dat had zij toch ook niet nodig toen ze jong was? ‘Nou, dat is helemaal niet waar, hè oma,’ zegt Ans. ‘Jij bent vier jaar met je moeder en je zus op kamp geweest en het was daar onwijs lekker weer.’ Zachtop lachen staat bol van dit soort snoeiharde humor, waarvan niet iedereen gecharmeerd zal zijn. Het verhaal wordt echter tekortgedaan wanneer dit leidt tot een discussie over of het nu wel of niet grappig is. De humor staat namelijk ergens voor. In Holshuijsens sterke debuut staat de humor voor personages die lachen waar ze moeten huilen, die verharden waar ze op breken staan en die relativeren waar ze aan ten onder gaan. De reactie van oma Helena op Ans’ opmerking spreekt boekdelen:
Oma Helena was doodstil, met grote ogen keek ze ons allemaal even aan. Toen begon ze te lachen. Eerst zacht, steeds harder. We hebben oma nog nooit zo hard horen lachen. Ze schreeuwde het uit, er liepen tranen over haar wangen. Een schaterlach in ongekende toonhoogte. Volgens mij gingen de tranen van het lachen over in huilen. Opeens dacht ik het te zien. Pijn.
Martijn van Bruggen
Malou Holshuijsen, Zachtop lachen. Ambo|Anthos, Amsterdam. 280 blz. € 15,00