Recensie: Tove Ditlevsen – Kwaad geluk
Grimmig huwelijksleven
In haar ondertussen beroemde autobiografische Kopenhagen-trilogie – bestaande uit de romans Kindertijd, Jeugd en Afhankelijkheid – schetst de Deense Tove Ditlevsen (1917 – 1976) een eerlijk en aangrijpend portret van haar turbulente leven. De auteur groeide op in armoede, was diverse malen getrouwd, had kinderen van verschillende mannen, was psychisch labiel en verslaafd aan alcohol en medicijnen. Autobiografische thema’s worden ook verwerkt in haar fictie. Eerder verscheen de roman De gezichten en nu is met Kwaad geluk, oorspronkelijk verschenen in 1963, voor het eerst een verhalenbundel in het Nederlands beschikbaar.
Ditlevsen heeft geen opsmuk nodig: de elf korte verhalen die zijn opgenomen in de bundel zijn geschreven in korte, heldere en duidelijke zinnen. De verhalen gaan hoofdzakelijk over het huwelijksleven van mensen uit de arbeidersklasse of lage middenklasse. En dat leven bestaat niet uit rozengeur en maneschijn: het huwelijk is altijd een bron van ellende, ruzie en geweld; in veel verhalen komen dan ook scheidingen voor. Vrouwen zijn ondergeschikt aan mannen, zijn dikwijls ook bang voor die mannen, worden steevast als zwak omschreven en zijn het slachtoffer van overspel en psychisch geweld. De man in het verhaal ‘De dolk’ is duidelijk over vrouw en kind:
Ze waren als schaduwen in hem, gedachtespinsels die hij niet van zich af kon schudden, producten van zwakte in zijn binnenste die hij uit alle macht probeert te overwinnen. Ze blokkeerden zijn plannen, leidden hem af en irriteerden hem juist op de momenten dat hij al zijn energie nodig had.
In het verhaal ‘Angst’ durft een vrouw gedurende de dag geen lawaai te maken omdat haar man, die ’s nachts werkt, aan het slapen is. Bij het minste lawaai laat de echtgenoot zich kritisch uit. En zelfs dan verdedigt de vrouw haar man nog: hij kan er immers niet aan doen dat hij zo licht slaapt. Ook in andere verhalen zijn vrouwen steevast afhankelijk van mannen, die clichématig steeds als sterk, stabiel, rationeel en verantwoordelijk worden geportretteerd.
De sfeer in Kwaad geluk is, zoals in het ander werk van Ditlevsen, steeds grimmig en doortrokken van hopeloosheid. Mensen zijn bang en fundamenteel eenzaam. Dikwijls weet Ditlevsen al bij aanvang van haar verhaal de toon te zetten. De openingszin van ‘De kleine schoenen’ luidt: ‘Helene werd vroeg in de ochtend wakker met een gevoel dat haar hele leven één groot fiasco was.’ Een andere openingszin is: ‘Op een ochtend zat hij op de rand van het bed en ging hij scheiden.’ Bovendien zit er in de verhalen een vorm van fataliteit: mensen ondergaan hun lot, de gebeurtenissen zijn onafwendbaar en niemand kan het leven zelf vormgeven en ten goede keren. Mensen moeten zich zien te verhouden tot een boosaardige wereld. Pas in het laatste verhaal, ‘Kwaad geluk’, het enige verhaal dat in de eerste persoon is geschreven, slaagt een vrouw erin om via het schrijven te ontsnappen aan het leven met haar ouders – net zoals Tove Ditlevsen dat zelf deed. Van Kwaad geluk wordt niemand vrolijk, maar het is wel een sterke verhalenbundel.
Kris Velter
Tove Ditlevsen – Kwaad geluk. Vertaald uit het Deens door Lammie Post-Oostenbrink. Das Mag, Amsterdam. 140 blz. €19,99.