Essay: De vijfde brief in Op weg naar het einde van Gerard Kornelis van het Reve (2)
Dit is het tweede deel van een essay naar aanleiding van ‘Brief Uit Schrijversland (Modern toerisme)’ in Op weg naar het einde.
2
Maar hoe succesvol Gerard Reve uiteindelijk ook zou worden, het schrijven zelf bleef
een kwelling, ja, misschien niet voor Anne H. Mulder, volgens wie je een hengselmandje met een sopje moet schoonboenen en daarna met was inwrijven en er dan flessen wijn in zetten, fleurige doeken daartussen, een bosje peterselie, en dan moet je, met dat mandje aan de arm, bij verrassing, bij vrienden aangaan, en ‘fluiten onder een raam, omdat het zomer is’.
Voordat ik ertoe kom om uiteen te zetten wie Anne H. Mulder was, vervolg ik het citaat, waarin Reve nog refereert aan een toentertijd populair liedje én aan een passage in Titaantjes van Nescio.
Ik ben blij, dat er nog andere dingen worden geschreven dan al die nihilistiese narigheid van die jongeren, die maar op alles afgeven: want leven, ademen, blij zijn dat je een stukje van de wereld bent, dat vind ik iets enorms, hoor. En dan nog kunstenaar wezen ook. Weet u wat wij zijn? Wij kunstenaars zijn gebenedijden. Dat zegt Bavink tegen Koekebakker, en ik zeg het hem na.
Het is duidelijk dat Reve hier moduleert van het ironische naar het sarcastische register. Hij komt zelfs tot wijsheden die op een tegel niet zouden misstaan, zoals ‘gezondheid is de grootste schat’ en ‘maar als je schrijven kunt, dan ben je ook rijk’, alvorens de hierboven aangehaalde opmerking te maken dat hij er niet langer aan mag twijfelen dat hij schrijven kan. Zo benadert Reve via cliché en kitsch het punt dat hij wil maken, het vertrouwde procedé.
Gebenedijden – de verwijzing naar Nescio is niet helemaal juist, want het is niet Bavink die tegen Koekebakker zegt dat kunstenaars gebenedijden zijn, het is juist Koekebakker die Bavink aan de uitspraak herinnert, en Koekebakker heeft het weer van Hoyer die iets dergelijks heeft gelezen in een tijdschriftartikel over de sociale taak van de kunstenaar.
‘Hoyer praat machtig mooi,’ zei Bavink. ‘Machtig mooi. Ik heb geen verantwoordelijkheidsgevoel. Ik kan me daar niet mee ophouden. Ik moet schilderen. Een lolletje is ’t niet. Wat zei-di ook weer?’ ‘Wie?’ vroeg ik. ‘Die vent in dat boek, wat zei-di ook weer dat kunstenaars waren?’ ‘Gebenedijden, Bavink.’ ‘Weet je wat ik denk, Koekebakker? Dat ’t dezelfde vent is, die de spoorboekjes gemaakt heeft. Daar heb ik ook nooit iets van begrepen, hoe iemand dat kon. Gebenedijden… God is overal? Of niet, Koekebakker? Dat zeggen ze toch?’
Bavink zegt dus pas in tweede instantie, bij wijze van herhaling, tegen Koekebakker, dat kunstenaars gebenedijden zijn. Net als Reve gebruikt hij – en dus Nescio – het woord – ‘gezegenden’, zegt Van Dale – ironisch, want alles goed en wel, schilderen is geen lolletje en schrijven is een kwelling. Bavink nog één keer:
Zeg wel gebenedijd. Weet je wat ik wou? Dat ik spoorwegboekjes kon maken. Zoo’n vent laat God met vrede, die is ‘m de moeite niet waard.
Spoorboekjes maken als het volstrekt tegenovergestelde van wat het is om kunst te scheppen. Wat zou het voor de lezers van Reve rampzalig zijn geweest als hij zich niet als gebenedijde had gemanifesteerd, als hij, om met Bavink te spreken, zich zou hebben toegelegd op het maken van spoorwegboekjes, omdat dat voor hém, Reve, wellicht minder een kwelling was geweest. Natuurlijk is het ook weer een cliché dat kunstenaars moeten lijden, maar Reve is er zelf over begonnen.
Tegelijkertijd is hij blij dat hij een stukje van de wereld is, want ‘dat vind ik iets enorms, hoor’. Een positief geluid ten opzichte van ‘al die nihilistiese narigheid van die jongeren’ – kon Reve op het moment dat hij dit schreef met zijn negenendertig jaar nog tot de jongeren worden gerekend? Het was toen al ruim vijftien jaar geleden dat hij met De Avonden was gedebuteerd – dat verwijst naar het liedje ‘Wat een geluk’ dat Rudi Carrell in 1960 namens Nederland had gezongen op het Eurovisie Songfestival in Londen.
Het is, met regels als: ‘Ik ben zo blij dat er in mei altijd narcissen zijn / En dat er vruchten, vlinders, veulens, vogels, vissen zijn / En al die blijdschap komt enkel door jou / Omdat ik vreselijk, ongeneeslijk van je hou’ en veel: ‘La la la la la la la la… la la la la la la la la la…’, inderdaad van alle dagelijkse narigheid gespeend, zodanig zelfs dat de positivistische boodschap op zichzelf naar wordt om aan te horen. Zo dacht de internationale jury er kennelijk ook over, want Rudi Carrell, de eerste mannelijke deelnemer die Nederland vertegenwoordigde op het Eurovisie Songfestival, eindigde op de op een na laatste plaats. Teddy Scholten had het festival een jaar eerder nog gewonnen met ‘’n Beetje’, dat weliswaar ook over verliefdheid ging, maar dan, gelet op de titel, in aanzienlijk minder overweldigende proporties.
Mogelijk kende Reve het liedje doordat hij, tegen ‘het gekrijs dat de kinderen [Pieters] op trap en overloop uitstieten […] op de transistor voor het raam Radio Veronica had aanstaan.’
Zo kom ik eindelijk toe aan Anne H. Mulder. Ook haar brengt Reve in verband met een ondraaglijk positivistische levenshouding: hengselmandje, wijn, bij vrienden langs want het is zomer… Wie was Anne H. Mulder?
Als om al het ge-lalala over een stukje van de wereld zijn te relativeren, blijkt zij een intussen volstrekt vergeten Bekende Nederlander te zijn geweest, schrijfster van talrijke boeken en tijdschriftartikelen over levenskunst en andere culturele en cultuur-historische onderwerpen. Voor menig huishouden was zij tevens de vertrouwde stem van de VPRO-radio. Zij overleed in 2001, vijfennegentig jaar oud.
In 1938 publiceerde ze ter gelegenheid van het veertigjarig jubileum van koningin Wilhelmina Geschiedenis van Oranje, doorluchtig verteld. Op basis van haar populaire verteltrant kreeg ze van uitgeverij Querido de opdracht om een geschiedenis van het dagelijks leven te boek te stellen in vijf delen Zeven Eeuwen Nederlandsche Levenskunst. (Het is bij vier delen gebleven.) In 1952 schreef ze op verzoek van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels het boekje Een ars amandi, met als ondertitel: Dat is de kunst van het beminnen van boeken en bruiden, vlinders en rotatiepersen, metro’s en paradijsvogels, benevens een reeks suggesties en adviezen om eigendunkelijk en vermetel in de wind te slaan.
‘Het boekje is een genoeglijke causerie geworden, doorspekt met anekdoten,’ oordeelde Algemeen Handelsblad over het uitgaafje dat Nederlanders moest enthousiasmeren om ‘zelf een plank met boeken te bezitten’. ‘Bedenk dat de hiaten in uw boekenkast beschamender zijn dan die in uw servies’, citeert de krant de schrijfster, die er zelf, volgens De Telegraaf, ‘een enorme, uit oude sinaasappelkisten opgetrokken boekenkast als “geestelijk” pronkstuk’ op nahield. Laatstgenoemde krant portretteerde de ‘kleine, spirituele vrouw’ als ‘een en al bedrijvigheid’ en een ‘stralende en toch bescheiden persoonlijkheid’.
Het is alles bij elkaar niet erg verwonderlijk dat Gerard Reve tegen zoveel tentoongespreide levensvreugde niet was opgewassen. Een tekst over een hengselmandje ben ik van Anne H. Mulder niet tegengekomen, maar misschien refereerde Reve aan een titel als Een ruiker camelia’s, geplukt in het Parijs van de romantiek, waarvan de derde druk in 1961 was verschenen.
Frank van Dijl
Dit is het tweede deel van het vijfde verhaal van een serie over de brieven in Op weg naar het einde en Nader tot U. Op zondag 26 maart op Tzum het derde deel.
Foto F.N. Broers / Anefo / Nationaal Archief (28 november 1963).
Deze essays worden, voorzien van voetnoten en personenregister, in gelimiteerde oplage in boekvorm uitgegeven naar ontwerp van Huug Schipper van Studio Tint. Reeds verschenen: ‘Ik zou erg graag iets goeds schrijven’. Over ‘Brief Uit Edinburgh’ en ‘Brief Uit Amsterdam’ (uitverkocht), ‘Niets onmenselijks acht ik mij vreemd’. Over ‘Brief uit Camden Town’ en ‘Brief uit Gosfield’ (uitverkocht) en ‘Ik leef voor anderen, dat is beslist een feit’. Over ‘Brief Uit Schrijversland (Modern Toerisme)’ en ‘Brief In Een Fles Gevonden’, te bestellen bij Uitgeverij Fragment à € 17,50.
In voorbereiding: ‘Alles wat ik vertel, zal eenzaam moeten zijn’. Over ‘Brief Uit Huize Algra (De Landkruiser)’ en ‘Brief Uit Het Verleden’.