Recensie: Balsam Karam – De singulariteit
Alleen de pijn
Zijn alle gezinnen op hun eigen manier ongelukkig? In een ongewoon boek betoogt de Zweeds-Koerdische Balsam Karam het tegendeel. Haar personages maken verschillende vormen van verlies mee; dat van hun kind, hun jeugdvriendin, van hun moeder of hun moederland. De stijl verandert voortdurend, maar de kern blijft hetzelfde: een verzengende pijn waarvoor alles moet wijken – verklaringen, naasten, logica, grammatica.
Lineair bezien is het verhaal van De singulariteit overzichtelijk. Een meisje ontvlucht met haar moeder, oma, broer en zus haar door oorlog verscheurde land. Ondanks argwaan en onbegrip in haar nieuwe omgeving leert ze de taal, vindt een baan en raakt in verwachting. Met werk reist ze naar een ander door oorlog verscheurd land. Daar is een moeder wanhopig op zoek naar haar dochter. Ze dwaalt dagelijks heen en weer langs de corniche – de toeristische boulevard op een klif waar ‘de Vermiste’ werkte. Haar kinderen wachten met hun oma in een steeg aan de rand van de stad, die overdag snikheet is en ’s nachts verandert in een gapend zwart gat. Op de dag dat de zwangere vrouw met haar collega’s op de corniche zit, ziet ze de moeder in zee storten. Thuis sterft haar baby. Ze weigert een geboorte op te laten wekken en blijft de dode vrucht in zich dragen.
Goed te volgen zo, maar dat De singulariteit niet lineair verteld wordt, is een understatement. Het gaat van de zelfmoord naar de zoektocht naar de Vermiste en dan weer naar de vrouw met het ongeboren kind, waarop het verhaal per zin heen en weer springt tussen haar geboorteland en de vlucht daaruit en het ziekenhuis waar ze weigert haar baby te laten gaan. Het laatste deel bestaat uit losse fragmenten over haar leven als vreemdeling in een nieuw land, die culmineren in het etentje op de corniche.
Karam houdt bewust veel ongewis. De naamloze vrouwen kunnen iedereen zijn, hun landen overal. De fatale kust klinkt als de boulevard van Beiroet, maar hier heet het slechts ‘een stad waar het vuilnis uit de gebouwen met balkons met uitzicht op de corniche weg wordt gereden naar waar de palmen neerhangen en de aarde groen en bruin wegvreet en waar de kinderen met armen vol palmbladeren elke dag halt houden om in de modderpoelen te poeren, de vuilniszakken wijd open naar niets te trekken en dan te wachten op de honden en hun gescharrel’. Het schept een droomachtige, troebele sfeer, die wordt versterkt door een stijl die je vaker in gedichten dan in romans aantreft. Denk aan passages in de tweede persoon of de toekomstige tijd, markeringen als van versregels, bijna-herhalingen en lange, half-grammaticale zinnen die de moeder zelf had kunnen prevelen tijdens haar vertwijfelde zoektocht:
Het is vrijdag en de ochtendzon staat even hoog als eerder en de vrouw denkt nog steeds dat ze haar vanavond niet van de corniche zullen krijgen – dat weet ze terwijl ze in de buurt van de steeg zit en in gedachten de restaurantchef de strot doorsnijdt en de kinderhanden wegslaat de uitgestrekte.
De twee verhaallijnen van radeloze moeders worden door meer parallellen verbonden, zoals de oma’s die machteloos moeten toezien hoe hun families uiteenvallen of de vriendschappen die door oorlog verloren gaan. Zo ontstaat een web van trauma’s die van vrouw op vrouw worden doorgegeven, waarbij de causale verbanden echt of ingebeeld kunnen zijn. De verdwijning van de Vermiste heeft dier broertje en zusjes feitelijk al tot wezen gemaakt voordat hun moeder zich in zee werpt, en de zwangere vrouw gelooft tegen beter weten in dat haar baby op dat precieze moment is gestorven. Vervolgens speelt zij met dezelfde gedachte: ‘buiten zie je een ander deel van het ziekenhuis, je telt de verdiepingen, tien stuks / … / zo hoog als je kunt komen en dan een open raam, dat is alles’. Met de vervlochten tijden, plaatsen en personages lijkt Karam te willen zeggen dat alle vormen van verlies eender zijn. ‘Kun je trauma’s rangschikken?’ vragen beide hoofdpersonen op enig moment. De vrouw met de ongeboren baby ziet het antwoord in de singulariteit: een plek in, jawel, zwarte gaten, waar door de zwaartekracht geen afstand meer bestaat. Een verdriet zo zwaar bestaat alleen in het enkelvoud.
Karam weet alle leed te concentreren in een universeel rouwlied, maar daarin schuilt ook een zwakte. Ze laat geen ruimte voor de andere elementen die een verhaal tot leven wekken. De vrouwen hebben nauwelijks eigen karaktertrekken. Voor mannen, voor vaders of voor daders, is al helemaal geen plek. Dialoog en interactie ontbreken; het noodlot overkomt en het onderhandelt niet. Maar zo gaat het vaak ook in de werkelijkheid. Sommige lezers zullen afhaken bij de opeenstapeling van onrangschikbare trauma’s. Het zij zo. De singulariteit is geen boek om na afloop dicht te klappen en te vragen wat we eten. Dit is een verhaal om in stilte te lezen en dan even geen hap door de keel te krijgen.
Tobias Wijvekate
Balsam Karam – De singulariteit. Uit het Zweeds vertaald door Hans Kloos. Kievenaar. 224 blz. € 23,50.