Recensie: F.B. Hotz – Ernstvuurwerk
Deze recensie van Ernstvuurwerk komt uit 1978.
Liefde voor constructie
De in 1922 geboren auteur F.B. Hotz schreef zich met zijn eerste verhalenbundel Dood weermiddel in een klap de bekendheid in. Zoiets wordt overigens wel vaker vertoond en meestal is het dan maar afwachten of later werk de inmiddels verworven roem zal rechtvaardigen. En nu is er dan ‘de Nieuwe Hotz’, alweer een verhalenbundel, met als titel Ernstvuurwerk. Hoe schuw Hotz zich ook mag opstellen tegenover de publiciteit, het bedenken van pakkende en raadselachtige titels gaat hem kennelijk goed af.
Een vergelijking met de vorige bundel laat weinig nieuws zien: de meeste verhalen, waarvan sommige autobiografisch zijn, spelen zich weer af in de eerste decennia van deze eeuw, twee in de negentiende en één zelfs in de zestiende eeuw. Maar het lijken vooral de jaren twintig en dertig te zijn waarin Hotz zich het beste thuis voelt. Je zou hem een nostalgicus kunnen noemen, als dit woord niet zo’n maagpijnverwekkende lading had gekregen. In het mooie, autobiografisch getinte verhaal ‘Een laatste oordeel’ lijkt Hotz zich hiervan maar al te bewust te zijn als hij vertelt dat kennissen hem waarschuwen toch een beetje met zijn tijd mee te gaan:
‘Een béétje?’ antwoordde ik dan zo smalend mogelijk, of: ‘Het is mijn tijd niet.’
Meer nog dan in een bepaald tijdvak is Hotz geïnteresseerd in wat de tijd met mensen doet of liever: mensen aandoet. Want Hotz is bepaald geen optimist en geen schrijver van opgeruimde verhalen. Niet alleen het lichaam, maar ook de wil en de geest worden naarmate de jaren verstrijken in toenemende mate aangetast. Alweer is het verhaal ‘Een laatste oordeel’ hiervan een prachtig voorbeeld. Hierin heeft de ik-figuur een toevallige ontmoeting met de schamele menselijke resten van wat in de jaren twintig een door hem aanbeden, maar door leeftijdsverschil (hij was toen een jongen van zes) onbereikbare schoonheid was.
De beide seksen kunnen in deze bundel nog steeds niet goed met elkaar opschieten, althans niet in een huwelijksrelatie. Met Schopenhauer lijkt Hotz te menen dat in het huwelijk de wil van een van de partijen kapot moet. Getrouwde mannen vluchten in monomaan beoefende hobby’s, houden het met dienstmeiden of gluren vanuit hun fauteuil naar voorbijfietsende jonge meisjes. En het weesmeisje An mag in ‘Drijvende mijnen’ nog zo’n sterk karakter bezitten, zich jarenlang handhaven onder het getreiter van een bekrompen pleeggezin, vallen zál ze.
An nam het nog; haar lichaam, wil en geest waren nog op geen stukken na aangetast, nog amper aangesproken.
Dat kwam pas twee jaar later, toen ze getrouwd was en een kind had en ziek lag in een broeiwarm land met te weinig hulp en middelen, met een echtgenoot die humeurig rondliep omdat zijn vrijgezellenleven nu zo duidelijk geëindigd was.
Evenals in zijn vorige bundel geeft Hotz in Ernstvuurwerk weer ruim blijk van zijn veelgeroemde vermogen om voorbije tijden op te roepen door middel van uiterst precieze beschrijvingen van gebouwen, auto’s, treinen, kleding en meer van dergelijke details. Op zichzelf is dat natuurlijk nog geen verdienste: je bladert maar wat oude jaargangen van tijdschriften door en je kunt al gauw doorgaan gaan voor een kenner van het desbetreffende tijdvak. Maar de manier waarop Hotz de feitjes en wetenswaardigheden doseert en door zijn verhalen vlecht, is toch zo langzamerhand wel zijn specialiteit aan het worden. Al moet hij er wel voor oppassen er niet zijn handelsmerk van te maken: het door hem gebruikte procedé kan maar al te gauw ontaarden tot een maniertje.
Maar in het titelverhaal, dat zich afspeelt in de jaren veertig van de vorige eeuw, is het allemaal nog heel overtuigend. Hierin komt een jonge man via een baantje bij een vuurwerkfabriek in Leiden, terecht in Engeland, dit alles om zijn droom – het fabriceren van geleide projectielen voor militaire doeleinden – te kunnen verwezenlijken. Eenmaal als vrijwilliger in het Engelse leger ontdekt hij echter dat men daar al lang in het bezit zit is van zijn ‘uitvinding’. En als klap op de vuurpijl falen de raketten jammerlijk als ze in de Krimoorlog tegen de Russen worden ingezet.
Er zijn weinig schrijvers bij wie je de bedachtheid en constructie zo voor lief neemt als bij Hotz. Zijn verhalen ontlenen hun kwaliteit juist voor een groot deel aan de omstandigheid dat ze met zulk een discipline geschreven zijn. Dit geldt in iets mindere mate voor de meer autobiografische verhalen. En zodra Hotz probeert de moderne tijden te becommentariëren, slaat hij toch wel echt de plank mis zoals in het verhaal ‘Voorjaar’. Hotz is geen satiricus. Als hij een poging doet om de belachelijkheid aan te tonen van met bleekwater bewerkte spijkerbroeken, is hij hard op weg een seniele mopperkont te worden, die bovendien nog open deuren intrapt ook. Maar voor de rest is Ernstvuurwerk een hoogwaardige opvolger van Hotz’ debuut.
Everhard Huizing
F.B. Hotz – Ernstvuurwerk. De Arbeiderspers, Amsterdam.
Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden, 21 juli 1978.