Recensie: Barbara Felix – Hanna en de vrijheid
Op de vlucht voor de ideologieën
In de jaren dertig van de vorige eeuw kwamen verschillende onbeschaamde ideologieën met elkaar in botsing. De Tsjechisch-Joodse schrijfster en psycholoog Barbara Felix, pseudoniem van Alice Rühle-Gerstel (1894-1943), schreef in die periode de semi-autobiografische roman Hanna en de vrijheid over wat deze gewetenloze strijd tussen de overtuigingen aanrichtte onder gewone mensen. De communistisch georiënteerde Hanna Last vlucht in 1943 als ‘Rijksduitser’ naar Praag, haar opgepakte man Karl in een Duitse cel achterlatend.
Hanna en haar echtgenoot behoren tot de aanzienlijke groep communistische activisten, die hoop putten uit de ontwikkelingen in de Sovjet Unie en later uit de overwinning van het Volksfront in Spanje. In Duitsland winnen echter de nazi’s snel aan kracht, die Karl gevangen nemen en Hanna doen inzien dat ze maar beter snel de benen kan nemen.
Gevluchte Rijksduitsers in Praag, daar neutraal ‘emigranten’ genoemd, mogen in het toenmalige Tsjecho-Slowakije echter niet werken. Ze leven als gevolg daarvan dus een armoedig bestaan, onzeker over wat de toekomst zal brengen. Communistische cellen helpen Hanna echter aan een baantje bij de liberale krant Svoboda (=vrijheid), waar ze wat geld kan verdienen, maar bovendien door te spelen informatie kan opdoen.
De wrok van de communisten richtte zich echter vooral op Svoboda omdat deze krant, gewiekster dan het partijorgaan de kleine burgerman bespelend, op die manier en met zijn uitstekende geïllustreerde bijlagen, zijn uitgebreide en best geïnformeerde sportrubriek en de tribune van ‘onze lezers’ in twee jaar tijd duizenden abonnees bij het partijorgaan had weggekaapt.
Het tweede deel van deze in vier afdelingen opgesplitste roman, geeft vooral een indruk van haar belevenissen in de vrijwel geheel uit mannen bestaande, vroeg-twintigste-eeuwse dagbladwereld, met loodzetterijen, zware drukpersen en een opgefokte jacht op primeurs, die mensen en bedrijven kunnen maken en breken. Hanna’s dubbele positie wordt penibel als ze verliefd wordt op hoofdredacteur Anatol Svoboda, die ook helemaal weg is van haar.
Er lijken veel overeenkomsten te bestaan tussen de fictieve Hanna en schrijfster Alice Rühle-Gerstel (Barbara Felix), maar vertaler Jan Bert Kanon onderstreept in het nawoord dat Hanna en de vrijheid niet gelezen mag worden als een vermomde autobiografie. Rühles (Felix’) onmiskenbaar enorme betrokkenheid bij het idealistische thema, de strijd voor een betere wereld waarin ‘ik’ is ingeruild voor ‘wij’, klinkt overal door. Niet in de laatste plaats in het voor onze tijd wel heel dik aangezette, pathetische slot.
Met uitzondering van liberale zakenlui, voor wie ook toen al slechts de beste positie om winst te behalen telde, lijkt iedereen in die tijd partij te hebben gekozen voor een van de ideologieën. Niet een beetje, maar voluit, met alle effecten van dien, waardoor zich een enorme paranoia van de maatschappij meester maakte. Ook van je beste vrienden, je familie, je collega’s kon je nooit zeker zijn. Zelfs niet van je rode partijgenoten, zoals Hanna moest ervaren.
Daarnaast laat Felix doorklinken hoe er scheurtjes van twijfel in de eigen overtuiging ontstaan als de leiders van de nog jonge Sovjet Unie uit opportunistische overwegingen overeenkomsten sluiten met kapitalistische of zelfs fascistische regimes en burgerlijke tradities, zoals het gezin en de vrije zondag, herinvoeren. Het maakt het leven voor Hanna en haar lotgenoten, die zich als vreemdeling toch al nergens veilig voelen, nog complexer. Om nog maar te zwijgen van de positie als vrouw, heen en weer geslingerd tussen de archaïsche, burgerlijke volgzaamheidstraditie (‘niets verlangen, niets afwijzen’) en het gelijkheidsbeginsel, dat het communisme zegt voor te staan.
Voor Alice Rühle-Gerstel deze roman schreef, verschenen van haar ook enkele wetenschappelijke publicaties, waaronder Das Frauenproblem der Gegenwart (1932), vermeldt Kanon in zijn nawoord, waarin zij de ondergeschikte positie van vrouwen ‘compromisloos analyseert’. Het mag dan zo zijn dat een prozawerk uit 1937-38 in vaak gedragen taal over onderdrukte lust en over trouw en geweten gedateerd aandoet, in Hanna’s omstandige mijmeringen is een zekere kritiek op deze vroegere vanzelfsprekendheden echter nooit ver weg:
(…) in het intellectuele domein wilde ze van mannelijk of vrouwelijk niets weten, en de ridderlijke houding die ze, zodra ze die in haar privérelatie bespeurde, zo prettig vond, stond haar tegen in het politieke debat, een houding die ze als een geringschatting van haar inspanningen ervoer.
Kenmerkend hierbij is Hanna’s, en waarschijnlijk ook Rühle’s, onzekerheid of haar op- en aanmerkingen over het twijfelachtige gedrag van mannen als hoofdredacteur Anatol en haar rijke broer Heinrich wel terecht zijn. Vaak zoekt ze na een huilbui of woedeuitbarsting de fout eerder bij zichzelf dan bij hen, terwijl de betrokken mannen haar meewarig hoofdschuddend bekijken. Hanna en de vrijheid is in dat opzicht mede een roman over het langzame en moeizame gevecht naar groeiend zelfbewustzijn en zelfbeschikking.
André Keikes
Barbara Felix – Hanna en de vrijheid. Vertaling en nawoord door Jan Bert Kanon. Van Maaskant Haun, Amsterdam. 412 blz. € 27,50.
De recensie maakt me nieuwsgierig naar het boek. Alleen al het teken dat hij geslaagd is.