Recensie: Jan Wolkers – De walgvogel
Deze recensie van De walgvogel verscheen voor het eerst in 1974.
Gloeiende oortjes en groeiende bewondering
Het is ondoenlijk te proberen van het nieuwe boek van Jan Wolkers, De walgvogel, een soort algemene indruk te geven. De tachtig hoofdstukken wisselen zo vaak van stof en stemming, dat het hier en daar uitlichten van een detail of het af en toe plaatsen van een randopmerking de enig haalbare kaart lijkt. Toch ontbreekt het De walgvogel niet aan een duidelijk grondmotief, namelijk de liefde van de ik-figuur voor Lien ‘de venus van de huishoudschool’. Hij ontmoet haar in de oorlog als hij het ouderlijk huis verlaten heeft en als kunstenaar op kamers woont. De korte periode van intense liefde wordt verstoord als haar vader er de lucht van krijgt en haar veilig opsluit.
Deze verhouding vormt de dramatische lijn van De walgvogel en loopt door in het tweede gedeelte van het boek, dat zich in Indonesië afspeelt. Het is ook in Indonesië, dat de liefde tussen de ik-figuur, die na de oorlog in vrijwillige dienst is gegaan en Lien tot een fataal einde komt. Maar De walgvogel is niet alleen het verhaal van een liefde. Het geeft ook een schitterende en gedetailleerde sfeerbeschrijving van Nederland in de jaren dertig en tijdens de oorlog, inclusief een schildering van het politieke klimaat in die dagen.
Heel mooi zijn de stukken die Wolkers geschreven heeft over zijn oom Hendrik, die als oud-Indiëganger bij zijn ouders komt inwonen, maar niet meer kan wennen aan het ‘afgepaste leven in die duffe dorpsstraatjes’ en voor flink wat leven in de brouwerij zorgt met zijn godslasterlijke grappen en verhalen over Indië. Wolkers krijgt met de invoering van deze figuur de kans twee werelden tegen elkaar uit te spelen. Die van de joviale, ruim denkende oom versus het benauwde wereldje van de streng-calvinistische Colijn-aanhanger die de vader is. En het is deze tegenstelling die het centrale thema van dit boek is en bij alle onderdelen onder de oppervlakte ligt.
Veel dingen zullen trouwe Wolkerslezers overigens bekend voorkomen. Het tillenbeest, de gipsen vrouwentors (die als tijdelijke vervanging van Lien moet dienen), de winkel in koloniale waren en ook verschillende personen duiken in De walgvogel opnieuw op. Maar Wolkers weet al die dingen weer van zulke andere kanten te laten zien dat van herhaling geen sprake is. Bovendien staat het uitdagend-agressieve Wolkers-toontje en de terloopse humor weer garant voor een hoop plezier. Gecombineerd met de niet zuinige porties melodramatiek die ook in De walgvogel weer opgediend worden, levert een en ander literatuur op waar ik wel pap van lust.
Bedenkingen heb ik eigenlijk niet tegen De walgvogel ook al zijn er enkele schoonheidsfoutjes aan te wijzen. Sommige van de romanfiguren blijven een beetje geïsoleerd, zoals de buurman van de ik-figuur, een Spartacuscommunist. Deze wil hem ervan weerhouden als vrijwilliger naar Indië te gaan omdat de Nederlandse jongens er toch alleen maar worden gestuurd om ze te ‘misbruiken ten dienste van de Shell en consorten tegen het voor z’n vrijheid vechtende Indonesische volk.’
En nu en dan wordt de draad van het liefdesverhaal weer wat al te krampachtig opgenomen om het zicht op de eenheid van het boek niet verloren te laten gaan. Maar de gemakkelijke hand van schrijven van Wolkers zorgt er dan wel weer voor dat het boek zich ongestoord aan één stuk door laat lezen. En dat heb ik gedaan met gloeiende oortjes en groeiende bewondering. Want ondanks de verschillen in toon en inhoud is De walgvogel een hecht doortimmerde roman. Zonder meer.
Everhard Huizing
Jan Wolkers – De walgvogel. Meulenhoff, Amsterdam.
Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 6 december 1974.
(foto Jan Wolkers in de Atheneumboekhandel in Amsterdam in 1974: Rob Bogaerts / Anefo / Nationaal Archief, CC0)