Essay: De eerste brief in Nader tot U van Gerard Kornelis van het Reve (3)
Dit is het derde deel van een essay naar aanleiding van ‘Brief Uit Huize “Algra” (De Landkruiser)’ en ‘Brief Uit Het Verleden’ in Nader tot U.
6
Gerard Kornelis van het Reve moet over een subliem geheugen hebben beschikt. Op 21 mei 1964, hij was toen veertig jaar oud, begon hij ‘Brief Uit “Huize Algra”’ met de zin:
Toen ik nog een kleine jongen was, kwam er eens een man bij ons thuis, die een uitvinding van krijgskundige aard had gedaan, waarvan hij, door bemiddeling van mijn vader, hoopte zo spoedig mogelijk de Russiese regering de gelukkige bezitster te kunnen maken: nadat deze zijn vinding in toepassing zou hebben gebracht zou, naar de man zijn stellige overtuiging, het Rode Leger onoverwinnelijk zijn geworden.
Iets verderop zegt Reve dat hij zich het uiterlijk van de man niet meer voor de geest kan halen, maar van de uitvinding zelf
zijn mij, hoewel ik vier, hooguit vijf jaar oud kan zijn geweest, de voornaamste bizonderheden bijgebleven.
Volgt een vrij gedetailleerde beschrijving van het wonderwapen, dat we ons moeten voorstellen als ‘een gigantiese holle deegrol zonder handvaten’. Gigantisch was het gevaarte absoluut met zijn lengte van tweehonderd meter en een middellijn van honderd meter. Vanbinnen bevonden zich gemotoriseerde geschutbatterijen die als muizen in een tredmolen de Landkruiser in beweging brachten, daarbij vurend ‘door sinchroon zich openende en sluitende patrijspoorten in de – vele meters dikke – cilinderwand’. Het ding verpletterde alles wat in de weg stond en zelfs diepe rivieren en meren vormden geen belemmering.
Ik ga voorbij aan de krijgskundige kwaliteiten van deze uitvinding want daar heb ik geen verstand van. Wel vraag ik me af hoe je een gevaarte van genoemde afmetingen op de plek krijgt waar je denkt het te moeten toepassen.
Wat me hier fascineert is hoe een jongen van ‘vier, hooguit vijf jaar oud’ dit verhaal kan hebben onthouden, zodanig dat hij het vijfendertig jaar later met zoveel details kan reproduceren. Nop Maas noemt het ‘zeer onwaarschijnlijk’ dat het jongetje dat Reve toen was ‘een zo gedetailleerde beschrijving van het oorlogstuig in zich opgenomen zou hebben.’
’Het verschrikkelijke is,’ schrijft Reve,
dat vrijwel al mijn herinneringen door dit soort verhalen worden ingenomen, die nooit vergelijkbaar zijn met andere geschiedenissen die men gehoord of gelezen heeft, en al evenmin iemand anders konden zijn overkomen.
7
De man heeft bij zijn vertrek een stripje goud aan vader Van het Reve gegeven ‘met de aanbeveling “er zelf eens iets van te smeden, bijvoorbeeld een ring, dat was wel eens leuk om te doen”, etc.’ De vader van Reve doet enkele vergeefse pogingen in die richting boven een gasvlam.
[E]en jaar of wat later hoorden wij, dat deze zelfde man per boot naar Nederlands Oost-Indië was gereisd, om na aankomst aldaar, bij het van boord gaan, althans volgens een of ander naverteld dagbladbericht, terstond door de politie te worden gearresteerd, omdat hij een koffer met goud van onbekende herkomst bij zich bleek te hebben.
Aan het slot van ‘Brief Uit Het Verleden’, de tweede brief in Nader tot U, openbaart Reve de naam van de uitvinder: Petkovik. Hij had die naam uit een uitvoerige brief hem, na de publicatie van ‘Brief Uit “Huize Algra”’ in Tirade, toegezonden door ‘de Haagse arts J.J.E.’, die hem verder meedeelde dat de man ‘een Kroaat was en “blijkbaar een zonderling, want hij hield er een tijger op na als huisdier”’. Reve citeert:
Ik denk ongeveer in de twintiger jaren verliet hij Indië volgens het verhaal om als monnik te gaan mediteren op de berg Athos. Toen ik tussen ’30 en ’35 weer in Indië was, las ik in de krant dat men een zekere Petkovik had aangehouden, omdat hij ongemotiveerd veel goud had binnengesmokkeld. Na dien tijd hoorde ik niet meer van hem.
Het stukje goud dat deze Petkovik bij de Van het Reves had achtergelaten, moet, vervolgt Reve
een rolletje zogenaamd cohaesief goud zijn geweest, zoals dat toentertijd door tandartsen voor vullingen werd gebruikt, want de man blijkt niet, zoals ik als mijn vermoeden uitsprak, een ingenieur, maar een waarschijnlijk onbevoegd, of op valse papieren praktizerend, tandarts te zijn geweest.
Oorlogstuig dat het Rode Leger ten goede moest komen, goudsmokkel, Indië, een tijger als huisdier – voorwaar ingrediënten die in een spannende avonturenroman niet zouden misstaan.
Laten we het tijdvak waarin deze geschiedenis zich afspeelt aan een nader onderzoek onderwerpen. Reve is ‘vier, hooguit vijf jaar’ oud als Petkovik zich aandient, het moet dus 1928 of 1929 zijn, maar eind 1927 is ook nog mogelijk (Reve werd op 14 december 1927 vier jaar oud). Vader Van het Reve werkte sinds 1918 bij De Tribune, ‘revolutionair volksblad, orgaan van de Communistische Partij in Nederland, afdeling van de Derde Internationale te Moskou’. Hij was bestuurslid van de Communistische Partij Holland en had eind 1922 het wereldcongres van de Communistische Internationale in Moskou bezocht en daar Lenin horen spreken, waarover hij, blijkens zijn verslag in De Tribune, zeer enthousiast was:
(Vtr.) Vandaag heeft Lenin gesproken. […] Nauwelijks had men hem bemerkt of het geheele congres rees overeind en aan het gejuich en het applaus scheen geen einde te komen. Daar trad Lenin naar voren, blijkbaar beroerde al die hulde hem heel weinig […]. Dat is dus Lenin. Beneem hem nog eens goed op; hij is een ander dan ik op vele portretten heb gezien, hij is ouder, het is te zien, dat hij veel heeft doorgemaakt. Maar hij is nu bij ons in het congres, ik juich mee en ik denk plotseling aan al die domme leugens van de burgerpers, die hem al zoo vaak dood verklaarden. Hij leeft! Hij is te midden van ons, zijn leerlingen, zijn volgelingen.
Iets meer dan een jaar voordat zijn jongste zoon zou worden geboren, marcheerde Van het Reve senior ‘met de Russische jeugd, zingend door de straten van Moskou’, zo beëindigt hij zijn eh… enigszins partijdige verslag.
En vandaag heeft Lenin gesproken, ik heb hem gezien en gehoord. ‘We moeten leeren’, zei Lenin. Ik heb op dit congres al veel geleerd; ik weet, dat we zullen winnen. Ook in Holland.
Als ik in de schoenen van Petkovik had gestaan, zou ik me ook naar het adres Ploegstraat 57 hebben gespoed, het bovenhuis in Betondorp waar de Van het Reves van ’26 tot ’36 woonden, vanuit Nederland zo mogelijk de kortste weg naar ‘de Russiese regering’.
8
Wie was die Petkovik eigenlijk? Ik googel ‘Petkovik tandarts goud’ en vind meteen een document van de Centrale Inlichtingendienst, gedateerd 1 december 1927, genummerd C.I. No.17070 en geclassificeerd: ‘Geheim’.
‘Naar aanleiding van de weigering tot toelating in Ned. Indië van V.A. Petkovic’ schrijft de chef van de Centrale Inlichtingendienst de eer te hebben de minister van Koloniën ‘afschrift te doen toekomen van een rapport, door den Hoofdcommissaris van Politie te Amsterdam d.d. September 1927 betreffende genoemden Petkovic gericht aan den Procureur-Generaal bij het Gerechtshof aldaar.’
De man heette dus niet Petkovik, maar Petkovic,‘Valentin Anton Petkovic, geboren te Weenen 13 Februari 1874, opgevende te zijn doctor in de medicijnen,’ zo blijkt uit het rapport dat is gedateerd 21 september 1927, ook het stempel ‘Geheim’ draagt en werd ondertekend door de Amsterdamse hoofdcommissaris, [Aart Jacob] Marcusse.
Petkovic zou in 1894 vanuit Oostenrijk in Indië zijn gekomen en als vrijwilliger hebben gediend bij de Koloniale troepen. Hij was apothekersbediende bij de Militaire Geneeskundige Dienst en behaalde in 1899 in Batavia het Indische diploma voor tandarts, in 1919 in Utrecht het Nederlandse. In oude Indische kranten vinden we advertenties voor zijn praktijk. Als een vermogend man kwam hij vóór 1914 naar Europa terug.
Hij zou omstreeks 1897 in Indië als Nederlander zijn genaturaliseerd, maar kon daarvan, op 6 augustus 1927 op het Amsterdamse politiebureau ontboden, geen schriftelijk bewijs overleggen.
Het rapport citeert een bericht dat op 26 april 1927 in De Telegraaf zou zijn verschenen. Ik vind het op de voorpagina van het ochtendblad van een dag later, de geheime dienst kon er ook toen al wel eens naast zitten. De Telegraaf schrijft de naam dan weer fonetisch. Ik neem het bericht vanwege zijn curieuze inhoud in zijn geheel over:
Geleerde of Russisch agent?
Op weg naar den berg Athos gearresteerd.
Berlijn, 26 April. (Eigen tel.) — De Deutsche Allgemeine Zeitung meldt uit Athene:
Eenige dagen geleden arriveerde te Saloniki een zekere Petkovitsj, die uit Amsterdam kwam en mededeelde, zich naar den berg Athos te willen begeven. Hij had niet minder dan 62 stuks bagage bij zich, hetgeen de aandacht der politie trok.
Bij zijn arrestatie bleek, dat hij inderdaad half April uit Amsterdam was vertrokken; zijn pas droeg het visum van den Griekschen consul. Als doel der reis stond op den pas vermeld: Opneming in een Russisch klooster. Zijn persoon leverde geen moeilijkheden op, alleen de overgroote hoeveelheid bagage wekte argwaan. Petkovitsj verklaarde, dat zich in de koffers boeken, chemische Instrumenten en baren goud bevonden. Echter weigerde hij de koffers te openen, daar hij slechts voor studie-doeleinden den heiligen berg Athos wilde bezoeken en de douane zijn bagage reeds had gevisiteerd.
De politiepresident van Saloniki stelde den Gouverneur van Macedonië met de aangelegenheid in kennis, die zijnerzijds een commissie instelde, bestaande uit vertegenwoordigers der regeering, den chef van het douanekantoor en chemische deskundigen. Alle 62 stuks bagage zullen door de commissie thans aan een nauwkeurig onderzoek worden onderworpen.
Deze maatregel wordt noodzakelijk geacht, daar den autoriteiten intusschen ter oore was gekomen, dat Petkovitsj een Russisch agent is, die van de regeering te Moskou opdracht heeft ontvangen, in Macedonië onlusten te verwekken en op den berg Athos een onafhankelijken communistischen staat te stichten.
Met het onderzoek der bagage is gisteren een aanvang gemaakt, waarbij inderdaad verscheidene kilogrammen baar goud, benevens kostbare olieverfschilderijen zijn gevonden.
Petkovitsj wordt door de politie streng bewaakt.
De Telegraaf ontleende het verhaal, zoals netjes gemeld, aan de Deutsche Allgemeine Zeitung, die het in dezelfde bewoordingen in de avondeditie van 26 april had gebracht, de naam hier gespeld als Petcovitch. Het strookt niet met wat de Haagse arts J.J.E. in ’64 aan Reve liet weten, want die meende dat Petkovik/Petkovic vanuit Nederlands-Indië naar de berg Athos was vertrokken.
Het navertelde dagbladbericht waar Reve het in ‘Brief Uit Huize Algra’ over heeft, prijkte begin november ’27 op tal van voorpagina’s van kranten in Nederlands-Indië en Nederland. Het te Semarang verschijnende dagblad De Locomotief bracht het onder de kop: ‘Een communistische tandarts. Dr. V. A. Petkovic te Priok aangehouden. Geen toegang in Indië’. In de Delftsche Courant werd de tandarts in één moeite door gevaarlijk genoemd.
Algemeen Handelsblad schetst op zijn voorpagina een portret:
De heer Petkovic zal Batavia verlaten hebben ongeveer in 1910 of 1911. Hij had daar den naam een uitmuntend tandarts te zijn en oefende een uitgebreide practijk uit. Na zijn vertrek uit Indië […] fungeerde [hij] hier ter stede verscheidene jaren als directeur of procuratiehouder van de koloniale afdeeling der bankiersfirma Erdmann & Hethey […].
De heer Petkovic was toen in zeer goeden doen en woonde achtereenvolgens in de Jan Luykenstraat en Van Eeghenstraat. […]
De heer Petkovic verdween [later] uit het gezichtsveld zijner bekenden te Amsterdam, die nu vernemen, dat hij te Tandjong Priok [werd aangehouden]. Ongeveer anderhalve maand, misschien twee maanden geleden, ontmoette men hem in de Kalverstraat; hij maakte toen op een zijner vroegere relaties den indruk, niet in goeden doen te zijn. Die indruk is echter moeilijk te rijmen met den kostbaren inhoud zijner koffers.
9
In het eerder aangehaalde politierapport valt te lezen dat Petkovic op 10 september met het stoomschip de Bintang naar Soerabaja was vertrokken. Hij had bij zijn aanhouding in Indië niet één ‘koffer met goud van onbekende herkomst’ bij zich, zoals Reve zich herinnert als omstreeks vierjarige gehoord te hebben, maar ‘een bagage van honderd koffers, waarin voor millioenen aan waardepapieren en tienduizenden aan goudgeld’, zoals het persbureau Aneta op 7 november vanuit Batavia telegrafeerde. Het goud had hij verstopt in honderd paar sokken en honderd dassen.
Ook was hij in het bezit van ‘brieven van wijlen den aartshertog Franz-Ferdinand, door dezen eigenhandig geschreven’ – de moord op Franz-Ferdinand op 28 juni 1914 in Sarajevo was het startschot geweest voor de Eerste Wereldoorlog – en ‘o.m. cyaankali tot zulk een hoeveelheid dat men er heel Weltevreden mee zou kunnen vergiftigen.’ Toen het bericht een week later Nederland had bereikt, bleek de hoeveelheid gif nog toegenomen – die was nu groot genoeg om ‘geheel Batavia’ om te leggen.
Dat dr. Petkovic al op 16 november met de P.C. Hooft werd teruggestuurd naar Nederland, valt dus te billijken. Eind december ’27 was hij weer in Nederland. Tegen De Telegraaf zei hij: ‘En hier hebt u dan dat staatsgevaarlijke individu!’
De krant had een onderhoud met hem ‘om zijn lezing te vernemen over al dat zonderlinge, dat zich daar in de eerste helft van November te Tandjong Priok, de havenplaats, die de “entrée” van Nederlandsch-Indië is, heeft afgespeeld’. De tandarts krijgt ruim de gelegenheid om zijn handen in onschuld te wassen. Voor het eerst lezen we hoe hij eruitziet:
Petkovic is nu 52 jaar, een rijzige kerel, geboren Weener, met een gladgeschoren energiek gezicht. Donkere, pientere oogen, en haar, dat even begint te grijzen. Hij spreekt vloeiend Hollandsch, soms even met een Duitsch accent, of met wat vreemde termen gelardeerd.
Ten overvloede drukt De Telegraaf zijn portret af. Een keurige man, hoed, vadermoordenaar, snor, kijkt uitdrukkingloos naar rechts de foto uit.
Over zijn geweigerde toelating tot Nederlands-Indië zijn geen latere berichten te vinden dan die uit 1927. Dus als Reve zegt dat ze ‘een jaar of wat later hoorden’ dat de man, die aan vader Van het Reve werktekeningen had getoond van een onoverwinnelijke aanvalsmachine ten behoeve van ‘de Russiese regering’, in Indië was gearresteerd, heeft dit vooral betrekking op de volgorde van de gebeurtenissen: eerst het bezoek van Petkovic aan de Ploegstraat, dan het vernemen van diens arrestatie.
Laten we nu dat ‘jaar of wat’ niet al te letterlijk nemen, Reve is veertig jaar oud als hij de herinnering ophaalt aan iets wat hij als kind meemaakte, het tijdsperspectief kan in zo’n periode vertekend raken. Maar de volgorde van de gebeurtenissen kan niet veranderen: het kan niet zo zijn dat de Van het Reves eerst hoorden dat de man was gearresteerd die pas later bij hen zou aankloppen.
Als ze thuis De Tribune lazen, waar vader Van het Reve nog tot 1930 zou werken, had hen op 28 december 1927 dit bericht op de voorpagina niet kunnen ontgaan:
In de gansche Hollandsche pers is veel lawaai geweest over een zékeren Petkovic, die uit Holland naar Indonesië wilde gaan, doch daar niet werd toegelaten. […] De man werd niet in Indonesië toegelaten omdat hij verdacht werd van communisme! Thans blijkt echter, uit een interview, dat hij toestond aan een vertegenwoordiger van De Telegraaf, dat er van al deze praatjes niemendal waar is, doch dat deze man rechten kon doen gelden op minerale rijkdommen (tin) om Banka, Billiton of daaromtrent en dat anderen hierdoor hun belangen bedreigd zagen. Zoodat de heele affaire van dien ‘communist’ Petkovic — (wij hebben met dien man niets te maken) — tenslotte een gewoon corruptieverschijnsel is, zooals dat in Indonesië aan de orde van den dag is.
Intusschen schijnt die heer Petkovic van dit alles op een beroerde manier de dupe te zijn geworden. Het zou wel wenschelijk zijn als over deze zaak eens wat meer licht werd ontstoken.
‘Een jaar of wat later’… Als het dit bericht was, dat de Van het Reves op de hoogte bracht van de aanhouding van Petkovic (het ‘lawaai’ in ‘de gansche Hollandsche pers’ was hen mogelijk ontgaan), moet diens bezoek dus hebben plaatsgevonden eind ’26 of in de loop van ’27.
Eerst werd Petkovic eind april 1927 aangehouden in Saloniki. Op 6 augustus werd hij op het politiebureau in Amsterdam ontboden nadat iemand die onbekend wenste te blijven – daar kom ik op terug – de politie had gemeld dat hij uit Griekenland was teruggekeerd. Op 10 september vertrok hij naar Soerabaja, eind december was hij weer op Nederlandse bodem.
In zijn beschrijving van het bezoek van de uitvinder aan zijn vader zegt Gerard Reve niets over het weer of andere omstandigheden waaruit valt af te leiden in welke periode van het jaar dit bezoek plaatsvond. Het moet in elk geval zijn geweest vóór 10 september, de dag waarop Petkovic volgens de hoofdcommissaris van politie met de Bintang afvoer naar Nederlands-Indië, maar het kan evenzogoed al in de eerste maanden van het jaar zijn geweest, dus vóór Griekenland, misschien zelfs al in 1926.
Dit betekent dat Gerard Kornelis van het Reve geen ‘vier, hooguit vijf’ was toen Petkovic zijn werktekeningen voor zijn vader ontrolde, maar nog maar drie jaar oud, misschien zelfs nog maar nét drie jaar oud, misschien zelfs nog niet eens drie jaar oud.
Dat laatste moeten we menselijkerwijs uitsluiten, want wie weet nog wie bij zijn ouders om belet vroeg toen hij een kind van twee was?
Het uiterlijk van de man kan hij zich niet meer voor de geest halen, schrijft Reve, maar van de uitvinding zelf zijn hem de voornaamste bijzonderheden bijgebleven – volgt de vrij gedetailleerde beschrijving van de Landkruiser.
Er werd in huize Van het Reve kennelijk nog lang over de man gesproken, want Reve schrijft: ‘Volgens gesprekken van jaren later, was de man misschien een ingenieur.’ Uit wat hij opmerkt over het ‘een jaar of wat later’ volgens ‘een of ander naverteld dagbladbericht’ horen van de arrestatie van ‘deze zelfde man’ blijkt hetzelfde. In die gesprekken en bij het navertellen van krantenberichten kan het niet anders of ook de naam Petkovic is gevallen – die werd in de pers immers steeds voluit genoemd. Mogelijk heeft Reve de voornaamste bijzonderheden die hij noemt van die latere gesprekken onthouden.
De Haagse arts J.J.E., die Reve een uitvoerige brief schreef naar aanleiding van de publicatie van ‘Brief Uit “Huize Algra”’ in Tirade, en die de schrijver aanhaalt in het deel van ‘Brief Uit Het Verleden’ dat is gedateerd 7 augustus 1964, zat er op verschillende punten naast: niet alleen wat betreft de spelling van de naam Petkovic, maar ook qua tijd:
Toen ik tussen ’30 en ’35 weer in Indië was, las ik in de krant dat men een zekere Petkovik had aangehouden, omdat hij ongemotiveerd veel goud had binnengesmokkeld.
Dat van die tijger als huisdier ben ik trouwens ook nergens tegengekomen.
***
Dit is het derde deel van het zevende verhaal van een serie over de brieven in Op weg naar het einde en Nader tot U. Lees deel 4 (slot) vanaf 3 september 2023 op Tzum. Hier vindt u deel 1 en deel 2.
Foto F.N. Broers / Anefo / Nationaal Archief (28 november 1963).
Deze essays verschijnen, voorzien van voetnoten en personenregister, in gelimiteerde oplage in boekvorm bij Uitgeverij Fragment. Eerder verschenen: ‘Ik zou erg graag iets goeds schrijven’. Over ‘Brief Uit Edinburgh’ en ‘Brief Uit Amsterdam’ (uitverkocht), ‘Niets onmenselijks acht ik mij vreemd’. Over ‘Brief uit Camden Town’ en ‘Brief uit Gosfield’ (uitverkocht), ‘Ik leef voor anderen, dat is beslist een feit’. Over ‘Brief Uit Schrijversland (Modern Toerisme)’ en ‘Brief In Een Fles Gevonden’ (€ 17,50) en ‘Alles wat ik vertel, zal eenzaam moeten zijn’. Over ‘Brief uit Huize Algra’ en ‘Brief uit het verleden’ (uitverkocht).
Dit najaar verschijnt: ‘Misschien maak ik het mezelf veel te moeilijk’. Over Brief Uit Het Verleden en Brief Door Tranen Uitgewist van Gerard Kornelis van Het Reve.