Recensie: Chrétien Breukers – Het wonderjaar
Ketting van herinneringen aan een droevig jaar
Na zesentwintig jaar keert Thomas Meerman – geboren en getogen in Leveroy – in november 2020 met deze Nijmeegse meditatie terug naar het Nijmegen waar hij gestudeerd heeft en belandt in het isolement dat lockdown heet; een uitgelezen gelegenheid om in alle eenzaamheid zich te bezinnen en het op een fantaseren te zetten. Hij denkt terug aan het wonderjaar 1983 en komt tot de slotsom; ‘Het was gewoon een jaar van niks.’
[…] we waren studenten in de jaren tachtig van de vorige eeuw en onze garderobe bestond uit
twee broeken (zwart), vier T-shirts (twee wit en twee zwart), een colbert (zwart), een overhemd (zwart) en vijf of zes sets ondergoed (zwart).
Breukers voerde zijn alter ego Thomas Meerman in 2019 voor het eerst op in zijn roman En in de nacht een riem, waarna Praag aan zee (2022) en Hampelman (2022) volgden. Zelf zegt Breukers dat hij met deze reeks autobiografische fictie heeft geschreven en Meerman hiermee een eigen leven heeft gegeven. In 2024 zal een vijfde deel verschijnen, getiteld De pen in het hart.
In een poging om, in navolging van Marcel van Roosmalen, door zelfbevlekking een CPNB-speldje te bemachtigen en Ambassadeur voor de Leesbevordering te worden, doet hij in de podcast De Nieuwe Contrabas, die hij wekelijks samen met Hans van Willigenburg presenteert, een ludieke oproep om vooral zijn nieuwe boek te lezen.
‘Wat ik schrijf komt niet langer op de groslijst en is daarom niet langer literatuur, niet in het onder auspiciën van de Radboud Universiteit verrichte onderzoek. Ik heb vrede met een positie aan de zijlijn. Ik heb er echter nooit rekening mee gehouden over de rand te vallen.’
Eindelijk, zegt hij zelf, heeft hij zich ertoe heeft gezet om Het bureau en Bij nader inzien van Voskuil eens te lezen. Hoe eenzaam hij zich ook voelde ‘lezen sneed me van de wereld af. Schrijven zou me er weer mee samenvoegen. Daar zette ik op in.’
Zijn ouders meenden, na het lezen van zijn eerste schrijverijen, dat hij het beter in de vuilnisbak kon gooien en zelf was hij ook niet bepaald trots op zijn eerste werk.
Zijn ontmoeting met de corpulente burgervader Hubert Bruls wordt gevierd met Becherovka, ‘achtendertig heerlijke procenten alcohol’. De 72 geleverde flessen zijn ‘een goede manier om zonder gezichtsverlies het toneel te verlaten.’ Hij gaat met Bruls zelfs terug in de tijd dat Breukers als jochie in het ziekenhuis lag, waar hij zijn vader als medepatient en zijn moeder als hoofdzuster ziet. Hij ‘maakt ze zelfs na hun dood nog een keer af’ alvorens het ziekenhuis te verlaten en met de bus te vertrekken. Eigenlijk wil hij gewoon met rust gelaten worden.
Ik ben weggelopen uit een roman, of misschien ben ik juist van het ene op het andere moment in een roman terechtgekomen. […] Het is fictie. En in fictie mag alles. Daarom is fictie een stuk verwarrender dan wat gewoonlijk het echte leven wordt genoemd. Daarom is fictie alleen weggelegd voor mensen zonder ziel, of voor mensen met een ziel die gemakkelijk vergeet.
De vaak korte fragmenten en plotloze overpeinzingen, die melancholische gedachtenflarden – geen weemoed. ‘We zijn hier niet in een boek van Thomas Verbogt.’ –, brieven en dialoog bevatten, zijn soms wrang, sarcastisch, ironisch en cynisch, en doen in eerste instantie incongruent aan, maar gaandeweg haken de meeste ineen. Ze zijn ook niet gespeend van zelfreflectie. ‘Ja, ik ben vervelend en irritant, en wie ben ik, dat ik iedereen de maat zou mogen nemen, maar ik vind: als je op je achttiende een keuze maakt, moet je daaraan vasthouden.’
Wanneer er een Amerikaanse slee voor de winkel van zijn ouders in Leveroy stopt en de struise Kathy hem vertelt dat ze speciaal voor hem (Chrétien) is gekomen, pakt hij zijn koffer en stapt in. ‘Mijn ouders staan in de deuropening van de winkel. Ik wuif naar ze en probeer er geruststellend bij te kijken.’ Ze ‘rijden het landschap van mijn jeugd uit.’ Wat volgt is een labyrinthische, avontuurlijke rit met hotelovernachtingen en vrijpartijen, waarna ze hem terugbrengt naar zijn oorsprong en zijn leven uitrijdt.
In brieven aan ene Jack en een ‘Mevrouw’ – die hij nooit in het echt heeft gezien –, vertelt hij onder andere gefragmenteerd over zijn jonge leven en zijn fantasieën.
Een voorzichtige epifanie. Dát heb ik mijn hele leven gedaan, ik heb gezocht naar mijn ware ik. Ik heb geschreven over wie ik ben, over wie ik denk te zijn, over wie ik dacht te moeten zijn, over andere mensen die invloed hebben gehad op mijn ik; ik heb geprobeerd om een goed leven te leiden.
De autofictieve opzet zorgt ervoor dat de lezer steeds het gevoel heeft dat Meerman en Breukers continu en naadloos in elkaar overgaan. Het wonderjaar is een wirwar van gebeurtenissen en verdient het om te worden herlezen, om steeds meer te kunnen duiden. Wie weet, als De pen in het hart is verschenen, gewoon alle delen achter elkaar eens uitlezen.
Marjon Nooij
Chrétien Breukers – Het wonderjaar. Vleugels, Bleiswijk. 136 blz. € 24,50.