Recensie: Wislawa Szymborska – Einde en begin
‘Wanneer we nergens zeker van zijn, maar alles willen weten’
Ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van de Poolse dichteres Wislawa Szymborska is Einde en begin; verzamelde gedichten uitgegeven, een feestelijke jubileumeditie van haar verzamelde gedichten, aangevuld met de postuum gepubliceerde bundel Zwart lied, over haar ervaringen in de Tweede Wereldoorlog. Ook is in de bundel de rede opgenomen die Szymborska in 1996 in Stockholm uitsprak, toen zij de Nobelprijs voor literatuur ontving. ‘Szymborska is de Mozart van de poëzie. Met ogenschijnlijk gemak weet ze de elegantie van taal te combineren met de razernij van een Beethoven,’ stond er in het juryrapport. De in 2012 overleden dichteres heeft een inspirerend oeuvre nagelaten.
In de verzamelbundel is de volgorde van publicatie aangehouden, waardoor de pas in 2017 uitgegeven bundel Zwart lied helemaal aan het einde staat, terwijl deze bundel eigenlijk haar debuut had moeten zijn, omdat deze gedichten al in de periode van 1944 tot 1948 geschreven zijn. De verzamelbundel begint met haar officiële debuut, Roepen naar Yeti uit 1957.
Opvallend is de veelzijdigheid van haar poëzie. Ze schrijft over heel uiteenlopende onderwerpen, zoals alledaagse kleine voorvallen, wetenschap, politiek, geschiedenis en nog veel meer. Ook de vorm is uiteenlopend. Er zijn gedichten met volrijm en veel stijlfiguren, maar ook wat meer sobere gedichten in parlando-stijl. Als je zoekt naar elementen die haar gedichten verbinden, dan ligt de sleutel misschien wel in haar toespraak bij de ontvangst van de Nobelprijs. Eerst legt ze uit dat ook kampbeulen, dictators en andere fanatici van hun werk houden en het met waarachtige vindingrijkheid uitvoeren, omdat zij ‘weten’, maar vooral ook omdat zij wat zij weten, voor eens en voor al voldoende vinden. Daarna zegt ze:
Daarom zijn de woordjes ‘ik weet het niet’ mij zo dierbaar. Ze zijn klein, maar met sterke vleugels. Ze zorgen ervoor dat ons leven zich blijft uitbreiden, zowel in de ruimte in ons als in de ruimte buiten ons, daar waar onze nietige aarde hangt. Als Isaac Newton niet bij zichzelf ‘ik weet het niet’ had gezegd, dan had het in zijn tuintje wel appels kunnen regenen, maar had hij ze in het beste geval alleen opgeraapt en ze met smaak opgegeten.
Het niet weten, het voortdurend alles in twijfel trekken, het kleine tussen het grote en andersom, zou je wel de terugkerende motieven in haar poëzie kunnen noemen. ‘De wereld is nooit klaar voor de geboorte van een kind’, schrijft ze in ‘Een verhaal begint’. Het kind tuimelt zo de wereld in, terwijl de verbandvoorraden zijn uitgeput, ‘onze lucifers, vaarbomen, water, argumenten.’ Alles en iedereen in de wereld is tot elkaar veroordeeld. Misschien is dat ook de reden dat in haar poëzie alles naast elkaar kan bestaan.
Ze is scherpzinnig, humoristisch en raakt met eenvoudige, tastbare beelden aan filosofische kwesties over ons bestaan. Heel mooi zie je dat in ‘Enige woorden over de ziel’:
Ze is kieskeurig:
ziet ons liever niet in de massa,
walgt van onze strijd om maar te winnen
en van ons wapengekletter.Vreugde en verdriet
zijn voor haar geen verschillende gevoelens.
Alleen als die twee zijn verbonden,
is ze bij ons.We kunnen op haar rekenen
wanneer we nergens zeker van zijn,
maar alles willen weten.Wat materiële zaken betreft
houdt ze van klokken met een slinger
en van spiegels, die vlijtig hun werk doen,
ook wanneer niemand kijkt.Ze vertelt niet waar ze vandaan komt
en wanneer ze weer van ons verdwijnt,
maar ze lijkt zulke vragen beslist te verwachten.Het ziet ernaar uit
dat net als wij haar
zij ons ook
ergens voor nodig heeft.
Hoe bescheiden en terughoudend ze ook is in het verkondigen van ‘waarheden’, ze schuwt geen enkel thema. In haar toespraak vertelt ze dat ze wel eens droomt dat ze de gelegenheid krijgt om met Prediker te praten, ‘de schrijver van die indringende klacht over de vruchteloosheid van alles wat de mens onderneemt.’ Ze zegt dat ze dan een diepe buiging voor hem zou maken, omdat ze hem een van de grootste dichters vindt. Tegelijkertijd zou ze zijn hand grijpen en hem vragen naar hoe hij toch heeft kunnen beweren dat er niets nieuws onder de zon is, want hijzelf is toch nieuw, net als de woorden die hij geschreven heeft en net als de lezers van zijn woorden, want de lezers van daarvoor, hebben zijn woorden nooit gelezen.
Op deze manier inspireert Szymborska andere kunstenaars om vooral te blijven ‘scheppen’, tegen beter weten in, want er valt niets te weten, er valt alleen steeds opnieuw te vragen. Misschien is haar eerste, laatst gepubliceerde bundel nog wel het allermooist. Uit ‘Opgedragen aan de poëzie’ blijkt dat ze in haar jonge jaren al zo zuiver het wezen van poëzie weet te raken:
De kleur van de dag is van de hemel en de bladeren
Die vind je dus niet in een doosje met kleurkrijtjes.
Voordat de tuin de schaduw in beweegt
moet ik ogen veranderen in woorden
Dietske Geerlings
Wislawa Szymborska – Einde en begin. Uit het Pools vertaald door Gerard Rasch en Ad van Rijsewijk. Meulenhoff, Amsterdam. 432 blz. € 29,99.