Vrijheidsliederen

Een goudjakhals is een soort kleine wolf, een dier dat je eigenlijk op een Afrikaanse savanne verwacht maar dat wel degelijk een Europese soort is. Hoewel de goudjakhals vooral in India, Centraal-Azië, het Midden-Oosten en Oost-Europa voorkomt, laat hij zich als ‘zwerfgast’ de laatste tijd ook in Nederland, Duitsland en zelfs Denemarken zien. Een mooi symbool voor vluchtelingen: ‘Noem ons gerust een goudjakhals. Ooit strekte ons leefgebied zich uit van het Midden-Oosten tot Myanmar, van Sri Lanka tot Roemenië. Maar door burgeroorlogen en klimaatverandering, verstedelijking en milieuvervuiling, vluchtten we in noordwestelijke richting jullie kant op’, zegt Tarek, een van de hoofdpersonen in Goudjakhals, het nieuwe boek van Julien Ignacio. Zwerfgasten, vluchtelingen, mensen die elders een bestaan opbouwen: daar gaat deze experimentele vertelling over, een bijzondere verhalenbundel die door zijn veelheid van stemmen grote indruk maakt.

Goudjakhals bestaat uit zes delen, hoofdstukken of aparte verhalen zo je wilt. Ignacio noemt het zelf liederen, gezien de ondertitel van het boek, ‘Songs of freedom’. Elk van die liederen of verhalen heeft een eigen decor en een eigen stem, die niet terugkomt in de andere verhalen. Dat geldt overigens wel voor de twee centrale verhalen die het midden van het boek vormen, ‘Chatilat Road’ en ‘De host’, waarover later meer. Het eerste verhaal, ‘GPS’, gaat over een artificial intelligence die contact zoekt met een Iraanse vluchteling (Jiwan) die al drie jaar in een vluchtelingenkamp op een Grieks eiland zit, in erbarmelijke omstandigheden. ‘Het silveren koord’, verhaal twee, gaat over Zwarte Sjaan, een zeventiende-eeuwse zwarte prostituee in Amsterdam, die op de dag dat een Russische Tsaar de stad bezoekt, terecht wordt gesteld. Aan de galg vertelt ze in plat Amsterdams haar levensverhaal. Het kortste, vijfde verhaal is een brief van de auteur aan schrijver Gerard Reve en het slotverhaal ‘Radio gaga’ vertelt over Ma Mercedes, eigenaresse van een rumshop op Aruba, die aan haar jongste zoon denkt die in Nederland studeert.

Een divers palet van stemmen, die Ignacio elk een sterk eigen lied laat zingen. De sterkste is misschien wel Tarek in ‘De host’; hij krijgt de meeste bladzijden en zijn broer, een Palestijnse taxichauffeur in Beiroet, kondigt hem als het ware aan in het verhaal ervoor, ‘Chatilat road’. Dat verhaal is een lange, voortdenderende monoloog van de bewuste taxichauffeur die een belangrijke klant uit Nederland naar een vakantieadres brengt. Hij heeft de deuren vergrendeld en maakt een omweg om zijn verhaal te vertellen en zijn verzoek te doen. Ondertussen schetst hij een onthutsend beeld van Beiroet en Libanon en de gevluchte Palestijnen:

Dit land, meneer, is een schizofrene natie. Vraag aan een willekeurige wandelaar op de Cornishe of hij gevochten heeft in de oorlog. Wie heeft dat niet gedaan? zal hij u antwoorden. En toch worden wij Palestijnen beschouwd als de oorzaak van alles wat er mis is gegaan in dit land.

Uiteindelijk vraagt hij een handtekening om ervoor te zorgen dat zijn jongere broer Tarek een voorlopige verblijfsvergunning van de Nederlandse Ambassade in Libanon krijgt zodat hij aan de hogeschool van Amsterdam kan gaan studeren.

Dan volgt ‘De host’, het lied van Tarek. Dit is een experimenteel, postmodern verhaal dat bestaat uit brieven, een uitgeschreven podcast, transcripts van patiëntengesprekken en persoonlijke notities die gezamenlijk een impressionistisch beeld geven van Tarek. Tarek is een getalenteerde Palestijnse graffitikunstenaar die opvallende street art maakt onder de naam Deadboy. Zijn straathandtekening is zijn naam met eronder een jakhalskop. Na vijf jaar kunstacademie in Amsterdam wordt zijn tijdelijke verblijfsvergunning niet verlengd en loopt hij vast in de Nederlandse asielprocedure en bureaucratie. Hij ontwikkelt een dissociatieve identiteitsstoornis, met vier alter ego’s. Deze alter ego’s krijgen aan het eind van het verhaal elk een krachtige eigen stem, in de vorm van lange gedichten. Het is een verwarrend, schrijnend verhaal waarin de machteloosheid je naar de keel vliegt. De postmoderne vorm die Ignacio hier kiest om dit verhaal te vertellen past goed bij wat er met Tarek gebeurt. Zelf verwoordt hij het als volgt:

Laat de vluchteling lang genoeg in je lijf wonen en je verandert in een dubbele ontkenning: een vreemdeling in een vreemd land.

Een tweede indrukwekkend lied is dat van de Amsterdamse Zwarte Sjaan die in ‘Het silveren koord’ haar verhaal doet terwijl ze langzaam het leven laat aan de galg. In sappig Jordaans, de ‘z’ als ‘s’ uitgesproken, schetst ze kleurrijk het straatleven van een zeventiende-eeuws Amsterdam. Geboren uit een vader die kapitein was op een driemaster van de West-Indische Compagnie en een slaafgemaakte ‘swartin’ uit Afrika die in het kraambed stierf, kwam ze uiteindelijk in de prostitutie terecht, aan de hand genomen door Bruine Duyf:

Al snel kreeg ik de smaak van het vak te pakke. De ene na de andere kerel werkte ik af onder de brugge en tussen de biervate van brouwerij de Hooiberg in de Molsteeg. Een nieuwe hoer trekt vaak de meeste klante. Duyf had me van tevore gewaarschuwd voor scheve blikke. Kutnijd op de kruisbaan. De straatmeide die me het daglicht in de oge niet gunde, kende sij van haver tot gort. De meeste, sei se, ware enkel uit op je geld.

Het lot wil dat ze een liefde ontwikkelt voor een vergelijkbare zeeman als haar vader en met hem een intense liefde beleeft. Dat levert mooie laatste gedachten aan liefdevolle momenten. Ignacio rekt haar leven in de breedte op door haar aan die galg en in haar doodstrijd haar leven te bezien en bezingen en zich uiteindelijk gelaten over te geven aan de ‘doodsengel’. Op het eerste gezicht is deze zwanenzang van Sjaan van een heel andere orde dan de teloorgang van Tarek maar toch loopt er een duidelijk draadje tussen beiden.

Zo rijmt Tareks verhaal aan de ene kant met het verhaal van Ma Mercedes die een zoon heeft die in Nederland studeert en aan de andere kant met de Iraanse vluchteling Jiwan die opgesloten in een vluchtelingenkamp langzaamaan gek wordt. Die terugkerende elementen geven Goudjakhals een intrigerende eenheid die samen met Ignacio’s sprankelende stijl gezicht geven aan de vrijheidsdrang van mensen die een bestaan zoeken in een voor hen vreemd land.

Martijn Nicolaas

Julien Ignacio – Goudjakhals. Van Oorschot, Amsterdam. 288 blz. € 22,50.