Recensie: Wessel te Gussinklo – De verboden tuin
De volgende recensie over het debuut van Wessel te Gussinklo komt uit 1986.
Debuut met veel overtuigingskracht
In oktober 1982 verscheen in Hollands Maandblad een verhaal van Wessel te Gussinklo, dat me behalve door een bijzondere sfeer ook door zijn titel opviel. ‘Vreemd en van een raadselachtige treurigheid heette het en achteraf bezien was het een hoofdstuk uit de eerst nu verschenen roman De verboden tuin. Het omslag van die roman vermeldt over Te Gussinklo niet meer dan dat hij in 1941 werd geboren; volgens het Hollands Maandblad was dat 1949 in Utrecht; en het vermeldt verder dat Te Gussinklo psychoanalyse in Zurich en psychologie in Utrecht studeerde.
Die bio- en bibliografische gegevens lijken me van belang: Te Gussinklo heeft lang aan zijn debuut gewerkt, de zorg waarmee dat gebeurde valt aan iedere bladzijde af te lezen en zijn thema – de gedachten en de dromen van een jongen aan het begin van zijn puberteit – weet hij vooral psychologisch indringend gestalte te geven. Het is sinds lange tijd dat uitgeverij Meulenhoff weer een titel toevoegt aan haar ‘Hollands Maandblad-reeks’ (een serie die onder anderen Oek de Jong en Kester Freriks voortbracht), maar die titel mag er dan ook zijn ook. Wessel te Gussinklo is een debutant om in de gaten te houden.
Stond het fragment dat hij in 1982 publiceerde nog in de tegenwoordige tijd, Te Gussinklo heeft er uiteindelijk voor gekozen zijn verhaal in de verleden tijd te vertellen – een goede keuze, die meer rust brengt in zijn sterk door gedachteassociaties bepaalde stijl. Zijn opvallende, licht poëtische hoofdstuktitels behield hij; citaten zijn het, veelal flarden van gedachten die door het hoofd van de jonge Ewout spelen. ‘Bijna of met kleine vlaagjes wind opstak’ heet het eerste hoofdstuk en de titel van het laatste is ‘Rennend, springend, zwevend de afstand overbruggen’. Daar tussenin speelt zich Ewouts geschiedenis af, in twee delen van ieder negen hoofdstukken. De verbeelding van Ewouts onrust behoefde een harmonieuze vorm en daarin slaagde Te Gussinklo uitstekend.
Zijn verhaal is op het oog mager. Ewout, die alleen met zijn moeder woont, steelt een gulden uit haar portemonnee en koopt daarvoor twee Dick Bos-boekjes. Hij verdedigt zijn bezit met pijn en moeite tegen de opdringerige nieuwsgierigheid van zijn vriendje Hennie, maar verspeelt ze vervolgens aan de woede van zijn moeder. Zijn vloeken en razen beu, stuurt ze hem naar bed, waar Ewout er niet in slaagt in slaap te vallen. Hij belandt in een koortsachtige droom, als in een trance, en daar treden de contouren van het meisje Hanneke steeds scherper naar voren. Ewout projecteert op haar al wat in hem aan seksualiteit ontwaakt: ze is bloot, midden in het bos, en hij ligt bovenop haar en bindt haar vast. ‘Duistere maar maar extatische visioenen’ over Hanneke bepalen Ewouts nachten; wankelmoedig, soms angstig treedt hij binnen in het domein van erotiek en seksualiteit.
Belangrijker dan het verhaal is de manier waarop Te Gussinklo het vertelt: in een weerbarstige maar opmerkelijk geconcentreerde de stijl (die me op sommige momenten aan het werk van Oek de Jong deed denken), van een grote psychologische overtuigingskracht. Van zo weinig zoveel kunnen maken is bepaald een verdienste, het is Te Gussinklo gelukt om de kinderjaren op een nieuwe manier in beeld te brengen, anders dan bijvoorbeeld Vestdijk, ’t Hart en Wolkers het deden.
Anton Brand
Wessel te Gussinklo – De verboden tuin. Meulenhoff, Amsterdam. 242 blz.
Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 23 mei 1986.