Barones van de avant-garde

In de geschiedenis van de twintigste-eeuwse avant-garde kunst zijn vrouwen zeldzame verschijningen. Het lijkt wel alsof zelfs in de toch progressieve kringen van de artistieke avant-garde voor vrouwen slechts een dienende rol was weggelegd.
Maar al (al?) in 1989 toonde Gioia Smid met haar expositie Dames in Dada aan dat kunsthistorici vrouwelijke kunstenaars en hun rol in de avant-gardistische bewegingen van de twintigste eeuw plegen te vergeten. In het gelijknamige boekje, ter gelegenheid van die expositie uitgegeven, zijn enkele pagina’s gewijd aan Barones Elsa von Freytag-Loringhoven. De daarin verschafte informatie is niet helemaal accuraat, maar dat valt Smid amper kwalijk te nemen: deze barones, in het eerste kwart van de twintigste eeuw actief als dichter en beeldend kunstenaar, was in 1989 net zo vergeten als de meeste van haar vrouwelijke generatiegenoten in de kunst. Pas in 2002 verscheen van de hand van Irene Gammel in Amerika een op degelijk bronnenonderzoek gebaseerde biografie van deze bijzondere vrouw, getiteld Baroness Elsa.

Ik stuitte zo’n twee jaar geleden op gedichten van Barones Elsa toen ik voor de verzamelbundel OERSET speurde naar niet-Nederlandse experimentele poëzie. Ik was er meteen door gegrepen. Maar wie was zij? Toen ik daar achter begon te komen, verwierp ik het idee om haar op te voeren in OERSET. Haar kunst en haar levenswandel rechtvaardigden een eigenstandige, geheel aan haar gewijde boekpublicatie, met een uitgebreid biografisch essay en een ruime keuze uit haar poëzie, in het oorspronkelijke Engels en in een Nederlandse en een Friese vertaling afgedrukt. Dat boek, getiteld vergeten paraplu, is op 8 november jl. verschenen bij Uitgeverij Perio.

Wat nu volgt is een bewerking van het veel omvangrijker biografische essay over Barones Elsa, dat in vergeten paraplu is afgedrukt.

Voorspel

Elsa werd in 1874 als Else Plötz geboren in Swinemünde, een toen nog Duitse badplaats aan de Oostzee. Haar kunstzinnige moeder was geestelijk labiel, haar luidruchtige vader verbraste de opbrengsten van zijn bouwonderneming in Swinemündes bordelen.
In 1893 vestigde ze zich in Berlijn, stortte zich in het nachtleven en werd spoedig opgenomen in het artistieke bohémienwereldje. Ze stond model voor schilders en beeldhouwers, nam acteer- en schilderlessen en schreef gedichten. En begaf zich op een seksuele ontdekkingsreis. Elke nacht een andere man, zei ze over die periode, waarbij voor man ook vrouw gelezen mocht worden.
Ze trouwde in 1901 met de homoseksuele architect August Endell, werd in 1902 verliefd op de schrijver en archeologiestudent Felix Greve, reisde met Endell en Greve in een ménage à trois naar Napels, scheidde in 1904 van Endell en trouwde in 1907 met Greve. Samen schreven en publiceerden ze een zevental gedichten.

New York

Om aan vervolging wegens fraude te ontkomen zette Greve in 1909 zijn zelfmoord in scène en verdween naar Amerika. In 1910 volgde Else hem, maar in 1911 beëindigde Greve hun relatie abrupt door spoorloos te verdwijnen. Jaren later dook hij als Felix Grove op in het Canadese Manitoba.
Berooid trok Else naar New York, waar ze in 1913 de net zo berooide Duitse baron Leopold von Freytag-Loringhoven tegen het lijf liep. Leopold was naar de VS gevlucht om aan vervolging en oneervol ontslag uit het leger wegens schulden te ontkomen. De twee trouwden kort na hun ontmoeting. Overigens zonder dat Else zich had laten scheiden van Greve.
Ook Leopold deed een verdwijn-act. In 1914 verliet hij New York met medeneming van Else’s spaarpotje. In de hoop aan het front zijn blazoen te kunnen oppoetsen was hij scheepgegaan op een stomer vol oorlogsvrijwilligers, zonen van emigranten van Duitse origine die voor de Duitse keizer wilden vechten. Leopold bleek voor pech geboren: het schip werd onderschept door de Franse marine en opgebracht naar Brest. De vrijwilligers werden voor de duur van de oorlog geïnterneerd. Toen Leopold in 1918 de grens met Zwitserland werd overgezet en daar opnieuw werd geïnterneerd, pleegde hij zelfmoord.

Else, inmiddels Elsa geworden omdat Amerikanen in de laatste e een a hoorden, aanvaardde graag het enige wat Leopold haar naliet: een adellijke titel en een dubbele achternaam. Voortaan heette ze Baroness Elsa von Freytag-Loringhoven, door de kring van avant-gardistische kunstenaars waar ze vanaf begin 1914 deel van uitmaakte, afgekort tot The Baroness. Tot die kring behoorden grote namen als Marcel Duchamp, Man Ray, Francis Picabia, Ezra Pound en Willem Carlos Williams.

De periode van begin 1914 tot eind 1922 waren Elsa’s productiefste. Ze schreef talloze gedichten. Ze schilderde en tekende, maakte objecten van gevonden voorwerpen, ontwierp kleding en presenteerde zichzelf als levend kunstwerk.
Van haar beeldende kunst en haar kledingontwerpen is vrijwel alles verloren gegaan. Maar het weinige dat resteert, bewijst hoe gedurfd haar kunst was. Zoals het object dat ze de gewaagde titel God gaf en dat gemaakt is van een houten verstekbak en een afgezaagde loden zwanehals.
In New York gold ze als bezienswaardigheid met haar met speelgoedjes, van de straat geraapte voorwerpen, stukken bestek en celluloid bestikte kleding, de sorbetlepels die aan haar oren hingen en het vogelkooitje mét vogel dat op haar borst aan een halsketting hing.
Nog steeds bestreed ze haar armoede met model staan, maar ze maakte wel duidelijk dat de kunstenaar niet zozeer kunst maakte van haar als model, maar dat zij het kunstwerk was dat hij op het doek mocht afbeelden.

Als dichter kreeg ze voet aan de grond toen The Little Review, een New Yorks kunsttijdschrift dat als eerste James Joyce’s Ulysses accepteerde en afdrukte, gedichten van haar begon te plaatsen. Toen dada in 1918 de oceaan overstak en een warm welkom kreeg van de New Yorkse avant-garde, maakte Elsa een serie klankdichten die veel weg hadden van die van Kurt Schwitters, maar afgezien daarvan kan haar poëtische werk, eerder dan dadaïstisch, beter getypeerd worden als expressionistisch. Meer precies als behorend tot het Duitse literaire expressionisme, dat eind 19e eeuw opkwam en waarvan Elsa in Duitsland een belangrijke exponent had leren kennen, Else Lasker-Schüler.
Dit literaire expressionisme kenmerkt zich door aaneenrijgingen van vrije associaties en vrije omgang met grammaticale regels. Expressionistische dichters maakten met theatrale middelen en extravagante kostumering ware performance-kunst van hun voordrachten.

Elsa schreef vanaf eind 1913, toen ze het Engels voldoende machtig was, alleen nog in die taal. Sommige van haar oudere, Duitstalige gedichten vertaalde ze. Later zei ze tegen Djuna Barnes, die gedichten van haar verzamelde en uittikte voor een (nooit gerealiseerde) verzamelband, dat ze de Engelse versies prefereerde boven de oorspronkelijke Duitse, omdat ze zich in het Engels preciezer kon uitdrukken.
Ook Elsa’s gedichten zijn vaak opgebouwd uit stapelingen van vrije associaties. Bijzonder kenmerk van haar poëzie is afwezigheid van lidwoorden.
Voor de thema’s van haar gedichten was haar credo bepalend dat kunst schaamteloos is. Het idee dat kunst het erotische van de liefde mag verbeelden is zo oud als de kunst zelf, maar Elsa ging met haar opvatting dat kunst en met name poëzie lichamelijkheid in al zijn facetten hoort te verbeelden, een stuk verder. Scheten en excrementen, genitaliën, dildo’s en vibrators, ze wijdde er vele gedichten aan, gek genoeg vol archaïsche stijlvormen. Haar poëzie is humorvol, soms scabreus, maar nooit vulgair.
Maar voor het het Amerikaanse conservatieve burgermansfatsoen van destijds was alles wat verwees naar wat zich onder de navel bevindt vulgair en obsceen. Na 1918 begon de georganiseerde bekrompenheid haar pijlen te richten op de avant-garde en zag tot haar vreugde aanklachten wegens obsceniteit gehonoreerd met veroordelingen. Elsa kreeg in New York toen nauwelijks nog iets gepubliceerd. Ze raakte geïsoleerd en kwam letterlijk alleen te staan omdat Duchamp, Man Ray, Picabia en andere avant-gardisten uit haar omgeving naar Parijs verkasten, waar de opwinding rond dada was gevolgd door heisa rond het surrealisme.

Berlijn, Parijs

Pas in 1923 kreeg ze genoeg geld bij elkaar om de oversteek naar Europa te kunnen betalen. In Berlijn gearriveerd – voor Frankrijk kreeg ze als Duitse geen visum – bleek haar vroegere bohemien-wereldje de oorlog niet te hebben overleefd. Ook van dada was niets meer over, zodat ze haar New Yorkse isolement bleek te hebben verruild voor een isolement in Berlijn. Hoewel ze, bijna vijftig nu, nog steeds een slank, atletische lijf had, werd ze nauwelijks nog gevraagd om model te staan. Ze bestond van het op straathoeken uitventen van kranten.

In 1925 kreeg ze eindelijk toestemming naar Parijs te gaan. Even nog leek ze als dichter succes te verwerven: het Parijse, Engelstalige avant-garde tijdschrift Transition nam gedichten af en publiceerde alvast enkele. Maar veel bleef op de plank liggen, omdat de redactie bang was aangeklaagd te worden wegens verspreiding van obscene teksten.
In 1927 werd ze, op bed liggend met haar hond, dood gevonden in haar hotelkamertje, waar de gaskraan open stond. Ze werd begraven in een verzamelgraf voor paupers.

Haar naam dook nadien alleen nog op in memoires van de avant-garde kunstenaars tot wier kringen ze behoord had. Het merendeel van haar poëzie was ongepubliceerd gebleven en manuscripten raakten, voor zover ze niet verloren gingen, verspreid in archieven en privécollecties in Amerika en Europa. Gedichten die wél waren gepubliceerd vonden geen weg naar herdrukken.
Maar nadat Irene Gammel haar eerdergenoemde biografie het licht had doen zien, begon ze aan een speurtocht naar Elsa’s manuscripten, wat in 2011 leidde tot de verschijning van Body Sweats, een rijke verzameling van Elsa’s gedichten, geredigeerd door Gammel en Suzanne Zelazo.

Fountain: Duchamp of de barones?

Ik geloof niet dat het Gammel daar om te doen was, maar ze veroorzaakte reuring door de toeschrijving aan Marcel Duchamp van een van de invloedrijkste twintigste-eeuwse kunstwerken te betwisten ten voordele van Elsa. Dat werk is Fountain, wat een preutse aanduiding is voor een keramisch object dat we urinoir of pisbak plegen te noemen. Het gaat om een industrieel vervaardigd serieproduct, een ready made kunstobject dus. Gesigneerd R. Mutt en gedateerd 1917 werd het ingezonden naar een expositie van moderne kunst in 1917 in New York, georganiseerd door een gezelschap waarvan ook Duchamp deel uitmaakte. Hoewel duidelijk was gemaakt dat er geen toelatingscriteria gehanteerd zouden worden, werd het ding toch geweigerd. Waarna Duchamp uit de organisatie stapte. Sindsdien wordt Fountain toegeschreven aan Duchamp, die dat nooit heeft bestreden. Het ingezonden exemplaar is verloren gegaan; in de jaren 1930 liet Duchamp 15 kopieën vervaardigen en in de jaren 1960 zijn meer kopieën gemaakt. Ze staan in musea over de hele wereld, die allemaal Marcel Duchamp noemen als verantwoordelijk kunstenaar.
Onterecht, zegt Irene Gammel, Fountain moet worden toegeschreven aan Baroness Elsa von Freytag-Loringhoven. Elsa en Marcel kenden elkaar goed, waren in New York bevriend en Duchamp bewonderde Elsa, getuige deze uitspraak in een interview: ‘The Baroness is not a futurist, she is the future’. Vrijwel zeker heeft Elsa geweten van de expositieplannen.
Hoewel er ruimte is voor twijfel aan toeschrijving aan Duchamp, lijken Gammels argumenten voor Elsa echter te zwak en vooral ingegeven door drang tot compensatie voor het weggedrukt zijn van vrouwen uit de kunstgeschiedenis. Wie het hele debat tot zich wil nemen, raadplege dadarockt.wordpress.com en andere websites. Dat de discussie, door Gammels stelling op gang gebracht, tot gevolg had dat Barones Elsa von Freytag-Loringhoven weer een plek voor het voetlicht kreeg, moeten we overigens als een positief effect waarderen.

Vertalen

Barones Elsa’s gedichten vertalen is geen sinecure. Wat alles te maken heeft met de vrijheid van associëren die deze dichter nam en die vertalen tot een hogere vorm van puzzelen maakt. Bij wijze van voorbeeld dit fragment uit A dozen cocktails – please: ‘I don’t hanker after Billy Boys’. Het 56 regels tellende gedicht bestaat uit een reeks van toespelingen op het wat, hoe en waarom van dildo’s en vibrators.
Het fragment letterlijk vertalen als: ‘ik hunker niet naar Billy Boys’? Dat zegt niemand iets. Gammel en Zelazo beweren in Body Sweats dat dit fragment verwijst naar een in 1924 in Glasgow gevormde, beruchte straatbende met die naam. Me dunkt dat hun toelichting het raadsel vergroot in plaats van oplost.
Bij ‘Billy Boys’ dacht ik aan de billy club, de korte knuppel die politieagenten plachten (plegen?) te dragen. Dan zou je ‘Billy Boys’ kunnen lezen als verwijzend naar jongens met flinke erecties, zo hard als een billy club. Op grond daarvan koos ik voor deze vertaling: ‘ik hunker niet naar harde jongens’. Fedde Douwes Dijkstra, die de gedichten in het Fries vertaalde, koos voor: ‘ik longerje net nei knapen mei kneppels’ (ik hunker niet naar jongens met knuppels). Fedde en ik houden ons aanbevolen voor betere oplossingen.

In vergeten paraplu zijn van zestien gedichten van Elsa von Freytag-Loringhoven Nederlandse en Friese vertalingen opgenomen. Een deel daarvan is geannoteerd. Het boek bevat, zoals gezegd, een biografisch essay over de Barones waarvan het bovenstaande een verkorte weergave is.
Meer weten, of vergeten paraplu bestellen? Stuur dan een mail naar: perio@planet.nl

Hans van der Heijde

vergeten paraplu kost 17,50 en is verkrijgbaar bij uitgeverij Perio.