Recensie: Erwin Hurenkamp – Nu we er toch zijn
Wat doen we, nu we er toch zijn?
De debuutbundel Nu we er toch zijn van Erwin Hurenkamp gaat over de klimaatcrisis, en hoe we ons daartoe kunnen verhouden. Dat maakt de bundel hoogst actueel, maar soms vraagt deze lezer zich af waarom poëzie de meest geschikte vorm is voor de inhoud. Een typisch gedicht voor de bundel is:
Driewerf hoera voor de waternatie
III Feest
Maar we heffen het glas en roepen hoera! Voor de panda’s in de bamboebossen
van Brabant. Hoera! Voor de longvissen in het slib van de ’s zomers droogvallende delta’s.
Hoera voor de parelduikers, de opgeschroefde papyrusproductie en de flesjes Spa
waarvoor je kunt sparen bij de supermarkt en hoera voor een geweigerde waterpasals het scherm van een tappunt rood oplicht en een blikkerige stem zegt: u overschrijdt
uw limiet en hierover kan niet worden onderhandeld. Hoera voor de slagregens in maart
de moessonmaand, als eens per jaar de woestijn van stof onder de door dit doeleinde
op palen gebouwde huizen verandert in een modderstroom. Hoera voor de niet te stuitengolf aan fopspenen, verroeste auto-onderdelen, huisdieren, de inwoners van vergeten dorpen
dobberende eenden en een enkele baby – Hoera! Voor de recente technologische
ontwikkelingen (er wordt onderzocht of we genetisch vatbaar zijn voor kieuwen.
Het klimaat in dit tijdsgewricht is uitermate geschikt voor amfibieën) hoera.En dat je bovenkomt, je snorkel afdroogt, de SD-kaart uit je onderwatercamera
in je laptop schuift. Zebravissen en de Afsluitdijk. Roggen op zolder.
Gemeen gevraagd: wat staat hier meer of anders dan dat het warm en nat wordt? Dan kan je zeggen dat de natuuringang enorm wordt opgerekt, maar dat het daar ook bij blijft. Dat is jammer, want als lezer voel ik me niet gecommitteerd, ik weet niet goed wat ik hier mee moet. Misschien ben ik als lezer al te veel vermoeid met krantenartikelen over de klimaatcrisis, misschien wil ik horen wat ik dan wel moet doen, nu en dan. Misschien wil ik weten wat het met de je doet dat hij kan snorkelen. Misschien is het gedicht te veel beschrijvend, hoe beeldend ook, zegt het vooral: het wordt warm en nat.
Het gedicht kan ook welwillender gelezen worden. Dan draait het om de laatste strofe. De je gebruikt de nieuwe situatie voor zijn eigen plezier. Hij maakt foto’s van zebravissen en roggen. Eerst lees je ‘Hoera’ cynisch: er is helemaal geen reden om blij te zijn met de klimaatcrisis. Bij de laatste strofe is de je dat misschien wel, die wil zwemmen als een vis, die wil snorkelen, onderwaterfoto’s maken dicht bij huis. Hier draait de boel dan om: het is gelukt de wereld zo in te richten voor je eigen plezier. Dan is het gedicht als geheel te lezen als: jij lezer, verpest de wereld, en jij mag er blij van worden, maar heb je door wat voor ellende je veroorzaakt?
Er kan ook gekeken worden naar de techniek in het gedicht. De regels zijn erg lang, maar elke regel eindigt wel op een betekenisvol woord. Panda en Brabant vormen een mooi klankchiasme. In regel twee en drie bepaalt de -lklank voor een deel het ritme. Het gedicht als geheel krijgt structuur door de herhaling van ‘Hoera’. Roggen op zolder, klinkt mooi, sterk beeld. Toch krijg ik de neiging om te willen schrappen. ‘Roggen op zolder’ is in drie woorden krachtig. Daarmee vergeleken zijn ‘verroeste auto-onderdelen, huisdieren, de inwoners van vergeten dorpen’ wat alledaags. Kunnen sparen voor een flesje Spa is ongeveer hetzelfde als een geweigerde waterpas. Waarom niet gekozen voor een paar rake beelden? Of moet het de modderstroom uitbeelden? Een ander gedicht dan:
I Roadtrip
Het is heet. Je zweet en het stof plakt om je ribben als een harnas.
Ik biecht mijn fantasieën op terwijl je knielt en ik ziehoe je voorzichtig iets oppakt – bang als je bent dat het barst
Je kijkt geconcentreerd, loenst licht en ik begin spontaan te gistenvan genot bij de aanblik. Je bijt. Het vocht glinstert. De kern verzet zich
en met je lippen trek je de laatste draadjes vruchtvlees van de pit.Achter het stuur lik ik het sap van je vingers. Dat vond je spannend
zei je maar de rest van de rit ben je stil. Je zit erbij als een gebakerde babyalsof je wordt gedragen. Zeg eens, liefste, van wie zijn eigenlijk de armen waarin je ligt?
Dit gedicht komt wat dichterbij. Het zou nu al kunnen gebeuren. Er zijn een ik en een jij. De jij eet een vrucht met een pit, zeg een perzik. Toch wordt de lezer ook niet helemaal toegelaten, want wat de fantasieën van de ik zijn, weten we niet. Laten we eens het hele gedicht langslopen. Hoe kan zweet en stof ‘als een harnas’ plakken? Dat beeld veronderstelt dat de jij erdoor beschermd wordt. Dat past bij de ‘gebakerde baby’, maar als beeld snap ik het niet helemaal. Misschien stinkt de jij van het zweet en is zij zo beschermd tegen de ik. Dat lijkt in contrast te staan met de fantasieën van de ik (zeker in combinatie met het knielen van de jij). ‘bang als je bent dat het barst’ is qua klank prachtig, en verbindt zich ook met de ‘gebakerde baby’. Toch lijkt hier een vrucht gepakt te worden. Welke vrucht met een pit kan ook barsten? Een raadsel. Dat de jij de vrucht eet zorgt blijkbaar voor opwinding bij de ik – die begint te gisten. Van genot. Toch werkt dat gisten in combinatie met het fruit ook de associatie van omzetten in alcohol, een associatie die misschien niet past bij de opwinding, of misschien juist wel. ‘Het vocht’ zit in hetzelfde register als de opwinding. Hoe trek je ‘met je lippen’ vruchtvlees van de pit? Heb je voor trekken geen tanden nodig? Het is niet helemaal duidelijk wie er achter het stuur zit, waarschijnlijk de ik. Dat kan op meerdere manieren spannend zijn, namelijk erotisch, maar ook omdat de ik niet op de weg let. Het voegwoord ‘maar’ veronderstelt een tegenstelling, en is misschien niet nodig. Het is misschien ook niet nodig om op te schrijven dat iemand stil is. Hoe zit een gebakerde baby? Het is wat flauw, maar bij een gebakerde baby komt het beeld op van een liggende baby. Wordt hier bedoeld dat de jij weinig beweegt, alsof haar armen en benen zijn gebakerd? Daarna is het ‘alsof je wordt gedragen’ wat het mysterie vergroot: stijgt de jij op van de autostoel? Zet de jij achterstevoren op de stoel, zoals een baby in een draagzak tegen de moeder? Ervaart de jij ook gedragen te worden, en is de vraag daarmee zinnig? Houdt de ik echt de jij vast in plaats van het stuur?
Gemeen gezegd: in deze bundel lijken niet alle beelden even relevant en raak en precies. Welwillender gezegd: om deze bundel volledig te waarderen moet je er als lezer iets van jezelf in leggen, ervoor werken.
Erik-Jan Hummel
Erwin Hurenkamp – Nu we er toch zijn. Querido, Amsterdam. 80 blz. € 20.
Het beeld van een harnas is niet alleen beklemmend. Het is ook sterk beperkend in de bewegingsvrijheid. Gaat het gedicht niet daarover?