Recensie: Philippe Soupault – Georgia en andere gedichten
‘Mijn leven is een parelmoeren knoop’
De Franse auteur Philippe Soupault (1897 – 1990) is na het verschijnen van Georgia en andere gedichten met twee boektitels vertegenwoordigd in Nederland en Vlaanderen. In 2022 bracht Uitgeverij Vleugels al De reis van Horace Pirouelle uit, een prozatekst waarin de invloed van dadaïsme en surrealisme onmiskenbaar is (zie de bespreking ervan op 7 november 2022 op deze plek).
Voor Georgia en andere gedichten koos vertaler Jan H. Mysjkin gedichten van Soupault, die in min of meer chronologische volgorde van hun jaren van ontstaan zijn afgedrukt. De bundel begint met Filmgedichten, Grafschriften en Westwego, geschreven tussen 1917 en 1925, de periode waarin hij vooropliep in het Franse dadaïsme en surrealisme. Dan volgt de Georgia-cyclus, uit 1926, het jaar waarin een tribunaal van surrealisten Soupault uit de beweging zette.
Merkwaardig toch, hoe verzot André Bréton en de zijnen waren op zulke tribunalen, gegeven hun non-conformisme als het ging om burgerlijke normen. Je kunt die tribunalen toch moeilijk anders interpreteren dan als afschrikkingsinstrument om conformisme in eigen kring af te dwingen. Dit terzijde.
Vervolgens presenteert Mysjkin onder de titel Gedichten (1920 – 1937) zijn vertaling van een selectie uit die periode. Dan komt de korte cyclus Bericht van het verlaten eiland, geschreven tussen 1942 en 1945. De bundel sluit af met Ode aan het gebombardeerde Londen, uit 1943, en Ode aan Parijs, gedateerd 1942 – 1946.
De Filmgedichten zijn wat de titel al zegt: opeenvolgingen van korte scènes die beelden oproepen die zich in je hoofd als een korte film laten afspelen. Qua vorm zijn ze eerder proza dan poëzie, zodat ik ze liever proëzie of poëza zou noemen.
Grafschriften is een verzameling dadaïstische gedichten uit 1919, gepresenteerd als, inderdaad, grafschriften, gewijd aan avant-gardisten. Van hun was in 1919 alleen de proto-dadaïst Arthur Cravan overleden, men nam althans aan dat hij na zijn verdwijning in Mexico in 1918 was verdronken. Alle anderen waren nog springlevend en sommigen bleven dat nog heel lang. Hier het grafschrift dat Francis Picabia (1879 – 1953) van Soupault meekreeg:
Natuurlijk verschillen de vroege gedichten van rond 1920 van de latere. Maar niet, of in elk geval niet veel, qua stijl. De volstrekt vrije vorm bleef, evenals zijn even vrijmoedig als verrassend gekozen beelden (‘Mijn neus is zo lang als een mes’; zie ook de titel van dit stuk). Een terugkerend thema is de lichtvoetige dubbelzinnigheid waarmee de aankomende dood moet worden begroet. Is dat het einde waarachter de dichter nog een poos hoopt voort te bestaan in zijn gedichten? Uit Dan dit fragment ‘[…] Ik wil de stem horen/die mijn naam herhaalt/in de onbegrensde/stilte/en eenzaamheid.’
Of is de dood de sprong in het niets waarin je spoorloos hoort te verdwijnen? Dit fragment komt uit Reddingsboei: ‘Flikker mij de zee in/mijn vrienden/mijn vrienden als ik sterf/Niet dat hij zo mooi is/en dat ik hem zo graag mag/maar hij weigert sporen/rotzooi kruisen en vaandels/Hij is de ware/stilte en de ware eenzaamheid.’ Waar anderen voor zwaarmoedige klanken zouden kiezen, pleegt Soupault een laconieke toon aan te slaan, vaak met een vorm van humor van eigen makelij: ‘[…] en ik ben niets dan die anonieme voorbijganger/of een ander wiens naam ik ben vergeten.’
Georgia en andere gedichten is een mooie, verzorgd uitgegeven bundel, die mede dankzij de kwaliteit van Mysjkins vertaling een uitgebreide kennismaking met de dichter Soupault mogelijk maakt voor de Nederlandstalige lezer, een kennismaking die niet teleurstelt.
Hans van der Heijde
Philippe Soupault – Georgia en andere gedichten. Vertaling en nawoord Jan H. Mysjkin. Vleugels, Bleiswijk 176 blz. € 26,90.
Te koop bij de betere boekhandel of direct bij de uitgever.
Bij Coppens & Frenks verscheen eerder de roman De laatste nachten van Parijs!