Door volharding en inspanning

Laatst belde een van mijn correspondenten, de heer R uit Hamburg, en vroeg of ik hem mijn flesje wilde sturen. Ik heb de heer R in Parijs leren kennen, in de jaren tachtig waren we elkaar in discotheek Le Boy op You Make Me Feel Mighty Real tegemoet gedanst. Ik vroeg of hij nog wel eens aan dat moment terugdacht.

         ‘Zeker,’ zei hij, ‘jij droeg zwarte Doc Martins en een wit T-shirt.’

         ‘En jij witte Doc Martins en een zwart T-shirt.’

         ‘Het is dus ok?’

         ‘Wat is ok?’

         ‘Dat je me je flesje stuurt.’

         Ik zei dat ik tijd nodig had om over zijn vraag na te denken. ‘Je weet dat mijn flesje en ik erg close zijn. Denk eeneiige tweeling.’

         De heer R deed kennelijk wat ik hem aanraadde – het was even stil – en vroeg toen waar ik bang voor was.

         ‘Waar ik het bangste voor ben,’ zei ik, ‘is de atoombom. Als die valt zijn we allemaal uitgedanst. Het op een na ergste waar ik bang voor ben is dat mijn flesje in handen valt van een terrorist die er benzine in doet en het afvuurt op een koets met een of andere hotemetoot erin.’

         De heer R, die niet in halflege glazen gelooft, en al helemaal niet in halflege flessen, stond niet ongenegen tegenover deze optie. ‘Je zou er wel veel aandacht mee krijgen.’

         ‘Daar wringt nu juist de schoen.’

         ‘Hoezo?’

         ‘Stel je voor dat er op het cruciale moment net geen camera aanstaat. Dan heb je echt een probleem.’

         Het spreekt vanzelf dat ik niet van plan was om de heer R mijn eigen flesje – flesje zero – te sturen, en dat wist de heer R natuurlijk ook wel. Bovendien was het hem bekend dat ik al eerder kloonflesjes de wereld ingestuurd had.

         Over het eerste flesje dat ik de wereld instuurde kan ik kort zijn: mijn correspondent, een Harley Davidson-fan met haar tot op zijn heupen uit het Noorse Fauske, had een verkeerd adres opgegeven, of ik had hem verkeerd begrepen. Na drie weken van fjord naar fjord gezworven te hebben, keerde het pakje (met fles) bij me terug, ongeopend en volgekalkt met zinnetjes in een taal die ik las noch sprak (waarschijnlijk Noors).

         Sommige mensen zijn een tragisch lot voorbestemd, en dat geldt ook voor sommige flesjes. In de verdere levensloop van mijn Noorse kloonflesje bleek de negatieve spiraal waar het in beland was, niet meer te keren. Ik stuurde het naar Finland, naar Anna F.

         Anna F, die kort daarna werd opgenomen in een psychatrische inrichting, nam het flesje mee in haar handbagage. Later, toen ze zich aan haar zorgverleners ontworstelde en naar Frankrijk vluchtte, raakte het betrokken bij een incident in het bos van Charleville. Anna, die daar in een tentje woonde, werd overvallen door een struikrover, en in de schermutseling die volgde rolde het flesje in het vuurtje dat ze net aangelegd had om een blik linzen op te warmen. Later schreef ze dat ze alleen de dop had kunnen redden.

         Van dit flesje bestaat één enkele foto, genomen door Anna bij haar thuis in Finland. Het steekt uit een bruine, nepleren tas. Klaar ben je.

         Over ‘klaar ben je’ gesproken, in sommige kringen wordt mijn flesje gebruikt voor de bevrediging van bepaalde lusten.

         Ik overdrijf een beetje, want ik denk niet dat er veel homoseksuelen zijn die er een gewoonte van maken om met een Spaflesje in hun bronzen oog (Jean Genet-taal voor ‘anus’) rond te lopen, maar van één geval is mij het bestaan bekend.

         Dit individu, van wie ik de naam niet zal onthullen, woont in de buurt van Leuven, en heeft een tijdje een ‘dagboek van vruchteloze pogingen’ bijgehouden waarvan hij me af en toe een soort van ‘best of’ stuurde. Hij beschouwde mij als zijn coach, ik vermoed omdat ik hem het accessoire geleverd had dat zijn recordpoging mogelijk maakte.

         Op de dag dat zijn pogingen niet langer vruchteloos bleven, verbrak hij het contact. ‘Hora est,’ waren zijn laatste woorden, ze bereikten me per sms, samen met een foto die het onomstotelijke bewijs vormt dat alle verlangens uitvoerbaar zijn, door, om even in de Latijnse sfeer te blijven: Constantia et labore (omdat Google vertalen al geen raad weet met Frans, en ik het ergste vrees voor Latijn, zeg ik er maar gelijk bij dat dit ‘door volharding en inspanning’ betekent).

         Wat er van het flesje geworden is, weet ik niet. Misschien is het tentoongesteld in het stadsmuseum van Leuven, op de afdeling ‘Bijzondere prestaties verricht door bijzondere Leuvenaars’.

         Natuurlijk heb ik de heer R in Hamburg een flesje gestuurd. De eerste foto’s zijn al binnen.

         Who’s next?

Aristide von Bienefeldt