Recensie: Thomas de Veen (samenstelling) – Over leven, dood en bramenjam
Anjet Daanje in de schijnwerpers
Morgen worden de Haagse literatuurprijzen uitgereikt in de Koninklijke Schouwburg. Onder meer de tweejaarlijkse Nienke van Hichtum-prijs die naar Tjibbe Veldkamp gaat voor zijn jeugdboek De jongen die van de wereld hield. Singer-songwriter Lucky Fonz III zal speciaal voor hem optreden. Anjet Daanje ontvangt de Constantijn Huygens-prijs voor haar oeuvre en krijgt een laudatio door Kees ’t Hart. Dat zij de prijs krijgt is al langere tijd bekend en dat stelde uitgeverij Pluim in staat om een ‘eerbetoon’ in boekvorm over haar werk te maken: Over leven, dood en bramenjam; het veelzijdige oeuvre van Anjet Daanje.
De essaybundel Over leven, dood en bramenjam is samengesteld door Thomas de Veen, criticus bij NRC Handelsblad en hij kan moeilijk om zijn eigen rol in het succes van Anjet Daanje heen. Nadat De herinnerde soldaat op de longlist stond van de Libris Literatuur Prijs stond, besloot hij de genegeerde roman alsnog te gaan lezen. Er verscheen een juichrecensie met vijf ballen in de NRC en vanaf dat moment werd De herinnerde soldaat een bestseller. De Veen speelde niet ‘een rol’ in de doorbraak van Anjet Daanje, hij was de katalysator van haar succes. Het is goed om te weten dat krantenrecensies nog steeds die kracht kunnen hebben.
In de essays komen verschillende aspecten aan de orde van Het lied van ooievaar en dromedaris, de laatste, vuistdikke roman van Daanje. Dat levert af en toe een herhaling op en doet niet helemaal recht aan de ondertitel, want veel werken binnen het ‘veelzijdige oeuvre’ van Daanje komen juist niet aan bod. Daarom is het wel verfrissend dat Marie-José Klaver Suikerbeest uit 2001 behandelt. De roman over seriemoordenaar Rutger Jaspers uit Beijum, een nieuwbouwwijk in Groningen, kun je op verschillende manieren lezen. Als een psychologische thriller waarin we vanuit het hoofd van een dader kijken naar zijn gruwelijke acties, maar ook als een ‘verhaal over de wens gekend te worden’: ‘Als Jaspers ontdekt dat het daderprofiel van de politie niet overeenkomt met het beeld dat hij van zichzelf wil presenteren, ontsteekt hij in grote woede en worden zijn moorden steeds gruwelijker.’ Het is die literaire kant van het boek die Klaver het interessantst vindt.
Het is opvallend dat in de stukken van twee dichteressen in Over leven, dood en bramenjam de eigen fascinaties belangrijk zijn. Bij Yentl van Stokkum – die met de dichtbundel Ik zeg Emily debuteerde – haar belangstelling voor en zoektocht naar Emily Brontë en bij Iduna Paalman het thema dood. Het lied van ooievaar en dromedaris is voor een deel geïnspireerd op het leven van de Brontë-zusters en de dood is een terugkerend thema. In het essay van Maaike Meijer komt de dood als thema ook terug en worden er nog meer verhaallijnen en raakvlakken met andere werken blootgelegd: je ziet meteen de rijkte en de reikwijdte van de roman:
Het lied van ooievaar en dromedaris biedt een fascinerende kluwen van verhalen die samen twee eeuwen omspannen, in een mozaïek van stijlen en genres, variërend van spookverhalen tot thrillers, van literaire detectives tot Dickensiaanse drama’s, springend van passages uit biografieën naar brieven, getuigenissen en discussies tussen literatuurvorsers.
De stukken van Beatrice de Graaf over complottheorieën en van Rik Peels over religiositeit en transcendentie benaderen Daanjes werk vanuit een wat andere discipline. Bij de laatste moet je je door wat worstzinnen heen slaan, maar de observatie dat de dienaars van de kerk er doorgaans beroerd vanaf komen is interessant, al is de roman ‘doordrenkt van religiositeit. We kunnen bijvoorbeeld denken aan de sfeer van devotie die rondom allerlei personen, plaatsen en voorwerpen hangt.’
Thomas de Veen eindigt het boek met een essay over de schrijfster zelf. Daanje mijdt het liefst elk interview en optreden. Heeft dat ervoor gezorgd dat het zo lang heeft geduurd dat ze succes kreeg of heeft het ook te maken met het gewoonlijk seksisme in de letteren waardoor boeken van vrouwen stelselmatig minder en slechter besproken worden dan werken van mannelijke collega’s? De ideeën van Daanje kom je minder uit haar publieke optredens te weten, maar misschien vind je die opvattingen wel terug in de romans. De Veen grijpt naar de roman Gezel in marmer waarin de ambachtelijke beeldhouwster Nan centraal staat die het werk van een kunstenaar uitvoert.
Je kunt er een metafoor voor Daanjes schrijverschap in zien: Nan is een soort Daanje,
iemand die zich nederig opstelt, als ambachtsvrouw, die niet zozeer schept als wel zo goed mogelijk weghakt wat in de weg staat om het kunstwerk dat zich in feite altijd al in dat steenblok ophield voor het voetlicht te brengen. Iemand die De Kunst hoger acht dan zelfexpressie, en niet zelf in de schijnwerpers staat – totdat blijkt dat degenen die wel roem toevalt, geen echte kunstenaars zijn, maar praatjesmakers, charlatans.
Die mediaschuwheid is misschien ook wel te danken aan de media zelf, want in de landelijke pers kwam haar werk er in de loop der jaren maar bekaaid vanaf. Kees ’t Hart schreef in 2006 in de Leeuwarder Courant al dat het hoog tijd wordt dat ‘haar werk in brede kring bekend wordt’. De Veen geeft ’t Hart terecht credits, al citeert hij liever diens stuk in De Groene Amsterdammer dan in de Leeuwarder Courant.
Daanje debuteerde ooit bij de Drentse uitgeverij Servo, kwam met haar tweede boek terecht bij Kwadraat en stapte toen over naar Thomas Rap. Nooit braak ze door. Dat gebeurde pas toen Thomas Rap afscheid van haar nam en Anton Scheepstra van Passage de moed had om haar werk uit te geven. Daar kreeg ze ook te maken met een nieuwe redacteur: Roos Custers. De rest is geschiedenis.
Over leven, dood en bramenjam is een fijn eerbetoon aan een schrijfster, een eerste aanzet tot meer studies en interpretaties over haar werk. Kees ’t Hart kan zondag in ieder geval zijn gelijk halen.
Coen Peppelenbos
Thomas de Veen (samenstelling) – Over leven, dood en bramenjam; het veelzijdige oeuvre van Anjet Daanje. Pluim, Amsterdam. 140 blz. € 22,99.
Deze recensie verscheen eerder in een kortere versie in de Leeuwarder Courant en het Dagblad van het Noorden op 18 januari 2024.