Column: L.H. Wiener – Viermaal een big mix
Viermaal een big mix
Enkele dagen geleden fietste ik op weg naar huis, nadat ik in de AH in de Drossestraat alhier boodschappen had gedaan. Ik zwenkte linksaf naar de Raaks en passeerde daarbij een groepje meisjes dat mij giechelend aanhield.
‘Meneer, meneer…’ klonk het.
Ik schatte hun gemiddelde leeftijd op 15 jaar, tussen de 14 en 16 dus.
Ik remde en zocht met mijn rechtervoet steun op een betonnen trottoirband, die zich daartoe moeiteloos aanbood.
‘Meneer, wilt u iets voor ons doen, please…,’ kreeg ik toen te horen.
Als de Schepper, naast de slechtvalk, extra zijn best heeft gedaan, dan is het wel op meisjes van een jaar of 15, full of life, en voor niks niet bang, de wereld aan hun voeten en forever young.
Hun aanblik verwarmde mijn gemoed.
Wat waren ze levenslustig!
En ik onderdrukte een aanzwelling van dubieuze gedachten.
Een van hen trok mijn aandacht in het bijzonder en het was zij die naar voren trad met twee biljetten van tien euro in haar hand.
‘Meneer…’ begon ze, op een gespeeld onderdanige toon, ‘wilt u iets voor ons doen?’
Een huid van melkchocola, sluik haar tot op de schouders en zwarte ogen die dwars door me heen keken en een suggestie wekten, waardoor een man van achtenzeventig zich ruim een halve eeuw jonger voelt.
*
‘Ik weet wel wat jullie van mij willen,’ antwoordde ik geamuseerd. ‘Jullie willen, ladies, dat ik een fles appel-bessen wijn bij de Dekamarkt hier op de gracht voor jullie haal, of misschien zelfs wel wat sterkers.’
Maar het bleek te gaan om vier stuks voorgerolde Big Mix, te verkrijgen in de coffeeshop om de hoek. De gracht had ik goed, maar met de koopwaar zat ik er geheel naast.
‘Wat is een Big Mix?’ wilde ik nog weten, maar ik kreeg het geld al in mijn hand gedrukt, met de toevoeging: ‘Wij passen wel op uw fiets.’
Een Big Mix bleek een forse kegelvormige joint te zijn met een houten uiteinde als mondstuk. Terug bij de meisjes werd ik begroet als een held.
Ik trok mijn portefeuille en haalde uit een der lederen vakjes een door mijzelf ooit geprint visitekaartje tevoorschijn met mijn naam, mijn adres en mijn telefoonnummer.
(Je weet maar nooit wanneer het van pas komt, was toen de overweging geweest: in de trein, bij een boekpresentatie, museumbezoek, of elders; en ziehier!)
‘Dit ticket is honderd euro waard,’ zei ik toen, met een grijns, terwijl ik het papiertje door het mooiste meisje liet aanpakken.
*
En zowaar, nog diezelfde avond ging mijn huisbel.
Een lichte tinteling beving mijn persoon.
Ik woon als een soort kluizenaar in een appartementencomplex aan het Spaarne, waarbij de deur van de hal elektrisch wordt bediend en een camera de bezoeker buiten toont. Ik nam de hoorn van de haak en zag op het verlichte schermpje de gestalte van een meisje.
‘Ja…?’ vroeg ik.
‘Mag ik binnenkomen…?’
Ik opende de deur naar de hal en even later met de hand de deur naar mijn appartement.
Het was zij, please…
*
Ze droeg een zwart leren jackje dat ze liever aanhield toen ik aanbood het voor haar op te hangen.
‘Ik doe het straks wel uit,’ zei ze op suggestieve toon.
Ze liep door de gang naar de woonkamer en nam ongevraagd plaats aan de rechthoekige eikenhouten tafel. Ik ging tegenover haar zitten en vroeg hoe ze heette.
Ze noemde me haar naam, die me trof als nogal onwaarschijnlijk.
En toen: ‘Mag ik eerst het geld?’
‘Je durft wel, Artemis…’ antwoordde ik.
Ze haalde haar schouders op.
‘Hoezo?’
Ik liep terug naar de kapstok en nam uit mijn portefeuille twee biljetten van vijftig euro.
‘Kan ik ook bij je pinnen?’
Maar op mijn dubbelzinnige grapje reageerde ze niet.
Ik gaf haar het geld as happy prologue to the swelling act of the imperial theme. (Macbeth, Act I, scene 3).
Ze vouwde de twee biljetten dubbel en propte ze in de borstzak van haar jack.
Ik bood haar iets te drinken aan, maar ook dat wees ze af.
‘Laten we het maar gaan doen, vind je niet?’ kreeg ik toen te horen.
‘Je durft wel, Artemis,’ herhaalde ik en voegde toe: ‘dat je zomaar aanbelt bij een onbekende man, een willekeurige voorbijganger op een fiets. Hoe oud ben je eigenlijk?’
Ze vouwde haar handen stevig ineen en keek me toen strak en zwart aan. Haar houding kreeg iets engs.
‘Raad maar eens, dirty old man,’ kreeg ik toen rechtstreeks aangemeten.
‘Je bent minstens zestien,’ antwoordde ik, waarbij ik haar op mijn beurt doordringend aankeek. ‘Misschien wel zeventien en erg brutaal. En volgens mij zit je op een gymnasium, waar je je naam hebt geleerd. Vermoedelijk zelfs het Stedelijk hier, waaraan ik dertig jaar leraar ben geweest. Je ouders hebben je Diana genoemd, misschien wel naar de Engelse prinses, maar Artemis vond je interessanter klinken, mysterieuzer en klassieker en je bent het toch zelf: de godin van de jacht.’
Er volgde geen reactie op deze Sherlock Holmes-achtige analyse, hetgeen me het gevoel gaf dat ik er met mijn observaties mogelijk niet heel ver vanaf zat. Ze streek met de gespreide vingers van beide handen haar sluike manen achterover, waarbij ze haar ogen gesloten hield.
We spraken even niet.
Ik nam een fles wijn uit het metalen rek en schonk een glas half vol, dat ik vervolgens in één lange teug leegde. Dit meisje was een heel bijzonder meisje, overwoog ik; wee de man die op haar verliefd raakte.
Ik schonk mijn glas direct opnieuw half vol en draaide het rond in mijn handen, terwijl ik de eerste golf aangenaam zijn weg voelde zoeken in mijn oude karkas.
(Vraag het geld terug en wijs haar de deur), ging het door me heen.
Maar ze was me voor.
‘Mag ik eerst nog even naar je badkamer? Dan kom ik fris en fruitig terug.’
‘Neem maar een nieuwe handdoek,’ bracht ik nog gastvrij uit.
Ik voelde dat ik geleidelijk was getransformeerd tot Humbert Humbert, het literaire alter ego van Vladimir Nabokov, die door zijn verafgoodde Dolores Haze, bijgenaamd Lolita, te gronde wordt gericht.
Lolita, inmiddels hoogzwanger van Humbert Humberts rivaal kreeg op haar bedelverzoek13.000 dollar van poor old Humbert, in zijn magistraal beschreven neergang. Ik zat vast aan 100 euro, maar voelde me toch licht verwant, want hier zou nimmer iets goeds uit kunnen voortkomen, al zouden er geen doden vallen.
Ik dronk het tweede glas wijn half leeg.
En wachtte af, in lichte spanning.
*
This is no country for old men, zo ging een dichtregel van Yeats mij door het hoofd en ik dacht aan mijn vroegere vriendin, vijftien jaar jonger dan ik, a summer’s day in de herfst van mijn leven, veertien jaar lang, voordat ze me toch verliet voor een zeven jaar ‘jongere’ charmeur. Auden zou ook nog langskomen, zoals zo vaak. The lovers they were gone, the clocks had ceased their chiming and the deep river ran on. Spaarne misschien voor river? Zo gleed ik even weg, op ethereal bezoek bij mijn vereerde dichters.
Minuten verstreken.
Ik hoorde geen water stromen.
Ik hoorde eigenlijk helemaal geen geluiden.
In de badkamer bevond zich niemand.
In de kamers alleen ik.
Fris en fruitig zat ze straks vermoedelijk te giechelen met haar vriendinnen, bij haar thuis of bij een van de anderen, terwijl de laatste Big Mix van hand tot hand ging.
*
Mijn verloren honderd euro was mijn verdiende loon, in plaats van het hare.
L.H. Wiener